§1 Grootheden en eenheden §2 Formules omschrijven §3 Dichtheid §4 Significante cijfers §5 Eenheden afleiden §6 Afleiden §7 Coördinatentransformaties (VWO)
In dit hoofdstuk ga je de basisvaardigheden leren waarmee je de natuurkunde de rest van het jaar goed kan begrijpen. In deze eerste paragraaf bespreken we het verschil tussen de eigenschappen die we kunnen meten (grootheden) en de maten waarin we deze eigenschappen meten (eenheden). Ook bespreken we een aantal standaardeenheden die we SI-eenheden noemen en introduceren we een aantal formules om het volume van verschillende voorwerpen uit te rekenen.
In de wetenschap beschrijven we de wereld door metingen te verrichten. Alle eigenschappen die we kunnen meten, noemen we grootheden. Voorbeelden van grootheden zijn lengte, oppervlakte, volume, tijd, temperatuur en snelheid. De maten waarin we deze eigenschappen meten, worden eenheden genoemd. Voorbeelden van eenheden zijn meter, vierkante meter, kubieke meter, seconde, minuut, graden Celsius en meter per seconde.
Een eenheid is gemakkelijk te herkennen doordat we het achter een getal kunnen plaatsen. We zeggen bijvoorbeeld 25 meter, maar niet 25 lengte. Meter is dus een eenheid, maar lengte niet. In het vak natuurkunde is het verplicht om bij het eindantwoord van een berekening altijd de eenheid te noteren.
Het volume geeft aan hoeveel ruimte een voorwerp inneemt. De belangrijkste eenheden voor het volume zijn:
In de bovenstaande afbeelding zien we dat het volume zowel in kubieke meter als in liter kunnen weergeven. 1 L is bijvoorbeeld exact hetzelfde als 1 dm3. Er geldt dus:
$$ 1 \text{ L} = 1 \text{ dm}^3$$ |
In BINAS kan je formules vinden voor het volume (V) en de oppervlakte (A) van een aantal veelvoorkomende figuren. Hieronder zien we een aantal voorbeelden hiervan.
De massa geeft aan hoe zwaar een voorwerp is. De belangrijkste eenheden voor de massa zijn:
In het dagelijks leven wordt voor de massa ook wel het woord "gewicht" gebruikt. Dit is echter onjuist. Later dit jaar zullen we het verschil tussen deze begrippen toelichten.
Een aantal eenheden zijn in het verleden uitgeroepen tot standaardeenheden. We noemen dit ook wel de SI-eenheden (SI is een afkorting van "Système international d'unités", oftewel "standaard internationale eenheden"). De meest fundamentele SI-eenheden worden de SI-grondeenheden genoemd. Een aantal hiervan staan hieronder in de tabel:
Grootheid | SI-grondeenheid |
Afstand | meter (m) |
Tijd | seconde (s) |
Massa | kilogram (kg) |
Temperatuur | kelvin (K) |
Door de SI-grondeenheden te combineren kunnen we andere SI-eenheden afleiden. Van de SI-grondeenheid meter (m) kunnen we bijvoorbeeld de SI-eenheid vierkante meter (m2) en kubieke meter (m3) maken. Met meter (m) en seconde (s) kunnen we bijvoorbeeld de SI-eenheid meter per seconde (m/s) maken. We noemen dit afgeleide SI-eenheden.
In de natuurkunde zal je regelmatig worden gevraagd om een bepaalde meetwaarde om te rekenen naar SI-eenheden. Hieronder zien we hiervan twee voorbeelden:
Voorbeelden |
Vraag: Reken 500 g om in SI-eenheden. Antwoord: De SI-eenheid van de massa is kilogram. Omgerekend wordt dit 0,500 kg. Vraag: Reken 20 L om in SI-eenheden. Antwoord: De SI-eenheid van het volume is de kubieke meter. We gaan liter dus omschrijven naar kubieke meter. Omgerekend wordt dit 20 L = 20 dm3 = 0,020 m3.
|
Voorbeeld |
Vraag: In de onderstaande afbeelding zien we de koepel van het planetarium in Artis. De koepel heeft een diameter van 18,00 meter. Bereken het volume van de koepel.
Antwoord: Het dak heeft de vorm van een halve bol. Volgens BINAS is het volume van een bol gegeven door: $$ V_{bol} = \frac{4}{3}\pi r^3 $$De straal (r) is gelijk aan 18 / 2 = 9 m. Als we de formule invullen, dan vinden we: $$ V_{bol} = \frac{4}{3}\pi \times 9^3 = 3053,628 \text{ m}^3 $$Voor een halve bol vinden we 3053,628 / 2 = 1527 m3.
|
Leerdoelen: |
|
Opdrachten |
|
Processen in de natuurkunde worden vaak beschreven met formules. In deze paragraaf gaan we leren hoe we deze formules kunnen omschrijven in verschillende vormen. In de volgende paragraaf gaan we deze techniek meteen toepassen.
Stel een auto legt een bepaalde afstand af in een bepaalde tijd. De snelheid van de auto kan dan worden berekend met:
$$ v = \frac{\Delta x}{\Delta t} $$
|
Als we de formule willen gebruiken om niet de snelheid, maar juist de verplaatsing of de tijdsduur uit te rekenen, dan moeten we deze formule leren omschrijven. Om dit te doen hebben we een wiskundig trucje nodig. Als in een vergelijking aan de ene kant van de "=" wordt gedeeld door een bepaald getal, dan kan je in plaats daarvan ook de andere kant van de "=" vermenigvuldigen met ditzelfde getal. Hieronder zien we een getallenvoorbeeld waar dit wordt uitgevoerd:
$$ \frac{6}{3} = 2 $$ $$ \downarrow $$ $$ 6 = 2 \times 3 $$De omgekeerde regel geldt ook. Als we aan de ene kant van de "=" met een waarde vermenigvuldigen, dan kunnen we ook aan de andere kant door deze waarde delen. Dit zien we hieronder:
$$ 6 = 2 \times 3 $$ $$ \downarrow $$ $$ \frac{6}{3} = 2 $$We kunnen dit trucje gebruiken om formules om te schrijven in elke gewenste vorm. Dit doen we in twee stappen. Eerst zorg je dat je een eventuele breuk in de formule wegwerkt. Daarna schrijf je de formule om met het wiskundige trucje dat hierboven beschreven is. Laten we dit toepassen op de formule voor de snelheid. Stel we willen de formule omschrijven in een formule om de tijd uit te rekenen. We voeren dan de volgende stappen uit:
$$ v = \frac{\Delta x}{\Delta t} $$ $$ \downarrow $$ $$ v \times \Delta t = \Delta x $$ $$ \downarrow $$ $$ \Delta t = \frac{\Delta x}{v} $$In de eerste stap hebben we "gedeeld door Δt" aan de rechterkant weggehaald en "keer Δt" aan de linkerzijde erbij geschreven. In de tweede stap hebben we "keer v" aan de linkerzijde weggehaald en "gedeeld door v" aan de rechterzijde toegevoegd. We hebben nu de formule voor Δt gevonden. In de instructiefilmpjes bij deze paragraaf wordt deze techniek uitgebreid uitgelegd.
Met het onderstaande programma kan je oefenen met omschrijven. Merk ook op in welke problemen je komt als je niet eerst de breuk wegwerkt.
Hieronder zien we een iets complexer voorbeeld. We herschrijven de formule, zodat we de massa (m) uit kunnen rekenen:
$$ F = \frac{mv^2}{r} \;\;\;\; \rightarrow \;\;\;\;F \times r = mv^2 \;\;\;\; \rightarrow \;\;\;\; \frac{F \times r}{v^2} = m $$Nu doen we hetzelfde voor de snelheid (v):
$$ F = \frac{mv^2}{r} \;\;\;\; \rightarrow \;\;\;\; F \times r = mv^2 \;\;\;\; \rightarrow \;\;\;\;\frac{F \times r}{m} = v^2 \;\;\;\; \rightarrow \;\;\;\; \sqrt{\frac{F \times r}{m}} = v $$
Leerdoelen: |
|
Opdrachten |
|
In deze paragraaf herhalen we het concept dichtheid. We maken hierbij gebruik van het omschrijven van formules zoals in de vorige paragraaf besproken is.
Niet alle stoffen zijn even zwaar. Een kubieke centimeter goud is bijvoorbeeld zwaarder dan een kubieke centimeter aluminium. We beschrijven dit verschil met het begrip dichtheid.
Een kubieke centimeter goud heeft bijvoorbeeld altijd een massa van 19,3 gram. We zeggen daarom dat de dichtheid van goud gelijk is aan 19,3 g/cm3. Aluminium heeft altijd een dichtheid van 2,7 g/cm3. Aluminium heeft dus een kleinere dichtheid dan goud. Als we in het dagelijks leven zeggen dat goud "zwaarder" is dan aluminium, dan bedoelen we eigenlijk dat de dichtheid van goud groter is dan van aluminium.
We kunnen de dichtheid van een stof als volgt berekenen:
$$\rho = \frac{m}{V}$$
|
In SI-eenheden wordt de dichtheid gegeven in kg/m3, maar er wordt ook regelmatig gebruik gemaakt van g/cm3. In dat geval wordt de massa gegeven in gram en het volume in kubieke centimeter.
De dichtheden van een heel aantal stoffen kan je opzoeken in BINAS. De eenheid boven de tabel is hier 103 kgm-3. De tienmacht vertelt ons dat we de waarde uit de tabel nog met 103 moeten vermenigvuldigen. kgm-3 is een andere schrijfwijze van kg/m3.
Stappenplan dichtheid |
Vraag: Bereken de massa van 1,2 dm3 ijzer. Stap 1: Gegevens (G) Schrijf de gegevens uit de vraag op en zoek de dichtheid op: V = 1,2 dm3 ρ = 7870 kg/m3 m = ... kg Stap 2: Omschrijven (O) Schrijf de gegevens om in SI-eenheden: V = 0,0012 m3 Stap 3: Formule (F) Schrijf de formule "ρ = m/V" om in de juiste vorm. Doe dit met de techniek uit de vorige paragraaf (er zijn elk jaar leerlingen die de formule omschrijven door te "gokken". Doe dit niet! Leer in plaats daarvan de techniek uit de vorige paragraaf aan. Hier heb je de rest van het jaar profijt van). In dit geval willen we de massa (m) berekenen. De formule wordt in dat geval: $$ \rho = \frac{m}{V} \;\;\; \rightarrow \;\;\; m = \rho \times V $$Stap 4: Invullen en Rekenen (IR) Vul de formule in: $$ m = 0,0012 \times 7870 = 9,4 \text{ kg} $$Stap 5: Eenheid (E) Check of de eenheid achter het antwoord staat. In dit geval kg.
|
Demonstratievideo | ||
|
Voorbeeld |
Vraag: In BINAS kan je de dichtheid van Jupiter vinden. Deze dichtheid is uitgerekend met behulp van de straal en de massa van Jupiter. Voer deze berekening uit en laat zien dat je (ongeveer) dezelfde waarde vindt als in BINAS vermeld staat.
Antwoord: De planeet Jupiter heeft de vorm van een bol. Volgens BINAS is het volume van een bol gegeven door: $$ V_{bol} = \frac{4}{3}\pi r^3 $$In BINAS vinden we dat de straal van Jupiter gelijk is aan 69,91 × 106 m. Het volume wordt hiermee: $$ V_{bol} = \frac{4}{3}\pi \times (69,91 \times 10^6)^3 = 1,431 \times 10^{24} \text{ m}^3 $$Let bij deze berekening op de haakjes. De massa van Jupiter is volgens BINAS gelijk aan 1900 × 1024 kg. Hiermee kunnen we de dichtheid uitrekenen: $$ \rho = \frac{m}{V} = \frac{1900 \times 10^{24}}{1,431 \times 10^{24}} = 1328 \text{ kg/m}^3 $$In BINAS zien we 1330 kg/m3 staan voor de dichtheid. Dit ligt erg dicht bij de waarde die wij gevonden hebben.
|
Met de dichtheid kunnen we o.a. voorspellen of een voorwerp zal drijven of zinken. Als een voorwerp een grotere dichtheid heeft dan de omringende vloeistof, dan zal het voorwerp zinken. Als het een lagere dichtheid heeft, dan blijft het drijven.
Voorbeeld |
Vraag: Straalvinnige vissen hebben in hun lichaam een zogenaamde zwemblaas zitten die gevuld kan worden met gas. De blaas stelt de vis in staat om op te stijgen en te zinken in het water zonder zijn vinnen te bewegen. Leg met behulp van het begrip dichtheid uit hoe dit werkt. Antwoord: Als de vis zijn blaas groter maakt, dan neemt het volume van de vis toe. De massa blijft echter hetzelfde. Volgens de formule ρ = m/V zorgt dit voor een afname van de dichtheid. Als de dichtheid van de vis onder de dichtheid van water komt, dan zal de vis opstijgen. Als de vis zijn blaas kleiner maakt, dan neemt het volume van de vis af. De massa blijft echter hetzelfde. Volgens de formule ρ = m/V zorgt dit voor een toename van de dichtheid. Als de dichtheid van de vis hoger wordt dan de dichtheid van water, dan zal de vis zinken. In het onderstaande filmpje wordt een soortgelijk fenomeen gedemonstreerd. Door in een fles te knijpen wordt het volume van een object in de fles verkleind en hierdoor zinkt het voorwerp:
|
Leerdoelen: |
|
Opdrachten |
|
In deze paragraaf gaan we bestuderen hoe we in de natuurkunde afronden. Dit doen we met behulp van significante cijfers.
In de natuurkunde werken we met metingen en metingen zijn vaak onnauwkeurig. Het ligt daarom voor de hand dat we cijfers in de natuurkunde afronden op basis van de nauwkeurigheid van de meting. Hoe nauwkeuriger de meting is, op hoe meer getallen we de meetwaarde afronden.
Neem bijvoorbeeld het potlood in de volgende afbeelding. De meeste mensen zullen waarschijnlijk zeggen dat dit potlood een lengte van 11 cm heeft. We kunnen de lengte van het potlood echter nauwkeurig genoeg aflezen, dat we zeker weten dat het eerste getal achter de komma een nul moet zijn. We zeggen daarom dat de lengte van dit potlood 11,0 cm is. We zien hier dus dat bij natuurkunde de nullen achter de komma van belang zijn!
De cijfers waarin we een meetwaarde mogen noteren noemen we significante cijfers. De meetwaarde 11,0 cm bestaat dus uit drie significante cijfers.
Belangrijk is om te weten dat nullen aan de linkerkant van een meetwaarde niet meetellen als significante cijfers. De meetwaarde 0,0040 meter heeft dus slechts twee significante cijfers.
Maar wat nu als we een rekensommetje doen met verschillende meetwaarden? Op hoeveel cijfers moeten we het antwoord van dit sommetje dan afronden? De regel is dat we bij vermenigvuldigen en delen het antwoord schrijven in evenveel significante cijfers als de meetwaarde met het minst aantal significante cijfers. Laten we een voorbeeld bespreken. Stel een auto rijdt 200,0 meter in 20,6 seconden. Als we de snelheid op onze rekenmachine berekenen, dan vinden we:
$$ v = \frac{\Delta x}{\Delta t} $$ $$ v = \frac{200,0}{20,6} = 9,708737864 \text{ m/s}$$200,0 heeft vier significante cijfers en 20,6 heeft er drie. Drie is het minst, dus we willen het antwoord ook op drie cijfers afronden:
$$ v = \frac{200,0}{20,6} = 9,71 \text{ m/s}$$Nog een voorbeeld. Stel een ruimteschip vliegt 3000 meter in 2,0 seconden. De snelheid wordt dan:
$$ v = \frac{\Delta x}{\Delta t} $$ $$ v = \frac{3000}{2,0} = 1500 \text{ m/s} $$3000 heeft vier significante cijfers en 2,0 heeft er twee. Het antwoord willen we dus ook maar in twee cijfers noteren. Maar hoe noteren we het getal 1500 in slechts twee cijfers? Dit doen we met behulp van machten van tien. We schrijven:
$$ v = \frac{3000}{2,0} = 1,5 \times 10^3 \text{ m/s} $$Machten van tien werken als volgt. 1,5 × 103 is gelijk aan 1500. Als we een waarde vermenigvuldigen met 103, dan schuift de komma dus drie plaatsen op naar rechts. Het getal 1,5 × 10-2 is gelijk aan 0,015. Als we een waarde vermenigvuldigen met 10-2, dan schuift de komma dus twee plaatsen op naar links.
In de praktijk is het niet nodig om bij elke rekenstap waar je vermenigvuldigt of deelt het antwoord in het juiste aantal significante cijfers te schrijven. Bij het eindantwoord is dit echter wel verplicht! Als je het eindantwoord gevonden hebt, kijk dan terug in de vraag naar alle meetwaarden die je gebruikt hebt en ook naar de waarden uit BINAS die je gebruikt hebt en kijk welke waarde het minst aantal significante cijfers heeft. Schrijf je antwoord dan ook in dit aantal significante cijfers op.
Voor optellen en aftrekken bestaat een andere regel. We kijken na naar het aantal cijfers achter de komma van de gebruikte meetwaarden. We schrijven het antwoord op in evenveel cijfers achter de komma als de meetwaarde met het minst aantal cijfers achter de komma. Stel dat we bijvoorbeeld 15,3 meter optellen bij 0,32 meter, dan vinden we:
$$ 15,3 + 0,32 = 15,6 \text{ m} $$Omdat 15,3 slechts één cijfer achter de komma heeft, schrijven we het antwoord ook maar met één cijfer achter de komma. Let er wel op dat je de waarden eerst omschrijft naar dezelfde eenheid en met dezelfde tienmacht. Stel dat we 30 × 10-6 meter optellen bij 3,0 × 10-4 meter. We kunnen 30 × 10-6 m herschrijven tot 0,30 × 10-4 m. Daarna kunnen we optellen:
$$ 0,30 \times 10^{-4} \text{ m} \times 3,0 \times 10^{-4} \text{ m} = 3,3 \times 10^{-4} \text{ m} $$Naast machten van tien is het soms ook mogelijk om voorvoegsels te gebruiken. Ook deze kan je in BINAS terugvinden. In de onderstaande tabel staan de bekendste voorvoegsels:
G |
giga |
109 |
M |
mega |
106 |
k |
kilo |
103 |
h |
hecto |
102 |
da |
deca |
101 |
d |
deci |
10-1 |
c |
centi |
10-2 |
m |
milli |
10-3 |
μ |
micro |
10-6 |
n |
nano |
10-9 |
Met voorvoegsels kunnen we een meetwaarde als 3,45 × 10-6 m bijvoorbeeld ook schrijven als 3,45 μm.
Er zijn ook getallen in de natuurkunde die wel precies zijn. Neem bijvoorbeeld het aantal leerlingen in een klaslokaal, het aantal ramen in een gebouw, het aantal zijden van een vierkant enzovoorts. We noemen deze precieze getallen telwaarden. Omdat deze waarden precies zijn, hebben ze dus een oneindige hoeveelheid significante cijfers. Als gevolg is het bij berekeningen nooit nodig om naar de significante cijfers van telwaarden te kijken.
In sommige gevallen is het alleen nodig om een grove schatting te maken van een meetwaarde. In dat geval maken we gebruik van de orde van grootte. Bij de orde van grootte ronden we een meetwaarde af op nul significante cijfers. 2,0 × 103 wordt dan bijvoorbeeld 103. 7 × 102 wordt 103 omdat we de “7” omhoog afronden. 50 × 102 wordt 104. Door de “5” omhoog af te ronden vinden we 100 × 102 en dit is gelijk aan 104.
Leerdoelen: |
|
Opdrachten |
|
In deze paragraaf gaan we leren de eenheid van onbekende grootheden te achterhalen. We noemen dit een eenheids-beschouwing, of ook wel een eenheidsbepaling.
Om systematisch met eenheden te werken is een wiskundige notatie bedacht. Neem bijvoorbeeld de zin, "de eenheid van de massa is kilogram". Dit kunnen we wiskundig opschrijven als:
$$ [m] = kg $$De vierkante haakjes betekenen dus "de eenheid van". We kunnen deze schrijfwijze gebruiken om eenheden van onbekende grootheden te achterhalen. We noemen dit ook wel een eenheidsbeschouwing of een eenheidsbepaling.
Stel bijvoorbeeld dat we de eenheid van de dichtheid willen weten, dan schrijven we:
$$ [\rho] = \frac{[m]}{[V]} = \frac{kg}{m^3}= \text{ kg/m}^3$$De eenheid van de dichtheid is dus kg/m3.
Laten we nog een paar voorbeelden bespreken. Hieronder zien we de formule voor de versnelling (a):
$$ a = \frac{\Delta v}{\Delta t} $$Stel we willen de eenheid van de versnelling weten, dan doen we:
$$ [a] = \frac{[\Delta v]}{[\Delta t]} = \frac{m/s}{s} = m/s^2 $$De eenheid van de versnelling is dus m/s2.
De formule voor de zwaartekracht (Fz) wordt gegeven door:
$$ F_z = mg $$Omdat de eenheid van de valversnelling (g) gelijk is aan m/s2, vinden we voor de zwaartekracht:
$$ [F_z] = [m][g] = kg \; m/s^2 $$De eenheid van de kracht is in SI-grondeenheden dus gelijk aan kg m/s2. Omdat deze eenheid een behoorlijke mond vol is, hebben we op een gegeven moment gekozen om deze eenheid simpelweg "newton" te noemen. We kunnen nu ook begrijpen waarom je eerder geleerd hebt dat je de massa in kilogram moet invullen in deze formule. Dit komt omdat de kilogram dus in de eenheid newton verstopt zit.
We hadden de formule ook kunnen gebruiken om juist de eenheid van de valversnelling te vinden. Dit doen we als volgt:
$$ [g] = \frac{[F_z]}{[m]} = \frac{N}{kg} = \frac{kg m/s^2}{kg} = m/s^2 $$Nog een laatste voorbeeld. Hieronder zien we de formule voor de luchtwrijvingskracht:
$$ F_{w,lucht} = \frac{1}{2} k v^2 $$De k in de formule is een constante en v is de snelheid. Stel we willen de eenheid van deze constante k weten, dan schrijven we de formule eerst om:
$$ k = \frac{2F_{w,lucht}}{v^2} $$De eenheid van k is:
$$ [k] = \frac{[2][F_{w,lucht}]}{[v^2]} = \frac{N}{m^2/s^2} = \frac{kg m/s^2}{m^2/s^2} = \frac{kg}{m}$$Merk op dat het cijfer "2" geen eenheid heeft. In de laatste stap hebben we waarden boven en onder de deelstreep tegen elkaar weggestreept. De eenheid van k is dus kg/m.
Leerdoelen: |
|
Opdrachten |
|
In deze paragraaf gaan we leren afleiden. Dit betekent dat we formules die we al kennen gaan combineren tot nieuwe formules.
We kunnen formules ook combineren tot nieuwe formules. We spreken in dat geval van afleiden. Stel we hebben de (betekenisloze) formules A = B × C en B = C2. Door de tweede formule in de eerste formule te stoppen (we noemen dit ook wel substitueren), vinden we:
$$ A = B \times C $$ $$ A = C^2 \times C $$ $$ A = C^3 $$We hebben hiermee dus afgeleid dat in dit geval geldt dat A = C3.
Stel we hebben A = B × C en C = B + A/B. In dat geval vinden we:
$$ A = B \times C $$ $$ A = B \times (B + A/B) $$Nu werken we de haakjes uit:
$$ A = B^2 + A $$Als we aan beide kanten A aftrekken, dan houden we over dat 0 = B2. We hebben in dit geval dus afgeleid dat:
$$ B = 0 $$Voorbeeld |
Laten we nu een voorbeeld noemen uit de natuurkunde. Vraag: Newton ontdekte in de 17de eeuw de formule "Fres = Δp/Δt", waarbij geldt dat "Δp = mΔv". Tegenwoordig schrijven we de formule als "Fres = ma", waarbij "a" de versnelling is. Leid deze formule af met behulp van de formules van Newton en formules uit BINAS. Antwoord: De versnelling (a) wordt wordt volgens BINAS gegeven door "a = Δv/Δt". Als we dit substitueren in de formule "Fres = ma", dan vinden we: $$ F_{res} = ma = \frac{m\Delta v}{\Delta t} $$Als we Δp = mΔv hierin substitueren, dan vinden we: $$ F_{res} = \frac{\Delta p}{\Delta t} $$
|
Leerdoelen: |
|
Opdrachten |
|
In deze paragraaf gaan we leren hoe we een formule kunnen opstellen bij verschillende soorten grafieken.
Van een grafiek kunnen we een formule maken. Als een grafiek recht is en door de oorsprong gaat, dan spreken we van een recht evenredig verband. De bijbehorende formule heeft de volgende vorm:
$$y = ax$$De constante a is hier gelijk aan de helling van de grafiek. In de wiskunde wordt dit ook wel de richtingscoëfficiënt genoemd. De helling wordt gegeven door:
$$ a = \frac{\Delta y}{\Delta x} $$In het onderstaande voorbeeld vinden we dat de constante a gelijk is aan:
$$ a = \frac{3,5}{6,0} = 0,58 $$In de onderstaande linker grafiek zien we een kwadratisch verband. De formule hiervoor is:
$$ y = ax^2 $$We zouden de constante "a" nu kunnen bepalen door een punt op de grafiek te pakken en de bijhorende x- en y-coördinaat in te vullen in de formule. Dit is echter niet de meest nauwkeurige manier om "a" te bepalen. Beter is om van de grafiek eerst een rechte lijn te maken. Dit doen we met behulp van een coördinatentransformatie. In dit voorbeeld doen we dit door als variabele op de x-as niet de "x" te nemen, maar "x2". In dat geval krijgt de formule namelijk wederom een formule van de vorm "variabele 1 = constante × variabele 2" en verwachten we dus een rechte lijn. In de onderstaande tabel hebben we x2 uitgerekend voor een aantal waarden. In de grafiek rechtsonder zien we dat deze meetwaarden inderdaad een rechte lijn opleveren.
x (m) |
x2 (m2) |
y (m) |
0,00 |
0,00 |
0,00 |
1,00 |
1,00 |
0,25 |
2,00 |
4,00 |
1,00 |
3,00 |
9,00 |
2,25 |
Als we de helling heel nauwkeurig met een computer laten uitrekenen, dan vinden we in dit geval:
$$ a = \frac{\Delta y}{\Delta x} = \frac{2,25}{9,00} = 0,250 $$We hebben het antwoord hier in drie significante cijfers genoteerd, terwijl de meetwaarden maar in twee significante cijfers gegeven zijn. Dit komt omdat de trendlijn gemaakt is op basis van alle meetpunten en hierdoor worden meetfouten uitgemiddeld. Bij genoeg meetpunten, maakt dit de meting genoeg nauwkeurig voor een extra significant cijfer.
Als je deze grafiek zonder computer afleest, dan mag je slechts twee significante cijfers noteren, omdat je de grafiek maar op twee cijfers nauwkeurig kan aflezen.
In de onderstaande afbeelding zie je nog een aantal andere verbanden die vaak voorkomen. Het is van belang dat je deze verbanden uit je hoofd kent.
Voorbeeld |
Vraag: Een leerling bestudeert de relatie tussen de lengte en de slingertijd van een slinger. De resultaten staan in de onderstaande grafiek. De formule voor de slinger is: $$ T = \frac{2\pi}{\sqrt{g}} \sqrt{L} $$Bepaal met behulp van een coördinatentransformatie de waarde van g. Antwoord: Aan de vorm van de grafiek zien we dat we te maken hebben met een wortelverband. We hebben dus te maken met een formule van de vorm: $$ T = a \sqrt{L} $$We kunnen de waarde van "a" nauwkeurig bepalen met behulp van een coördinatentransformatie. Op de x-as schrijven we nu niet L, maar √L: Als we de helling nauwkeurig laten aflezen met een computer, dan vinden we: $$ a = \frac{\Delta y}{\Delta x} = \frac{6,00}{2,99} = 2,01 $$De formule wordt dus: $$ T = 2,01 \sqrt{L} $$Als we deze formule omschrijven, dan kunnen we de valversnelling g uitrekenen: $$ g= \left( \frac{2\pi}{2,01} \right)^2 = 9,77 \text{ m/s}^2 $$Dit komt overeen met de verwachtte waarde voor de valversnelling (9,81 m/s2).
|
Leerdoelen: |
|
Opdrachten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
BINAS: | |
2 | Voorvoegsels |
3-5 | Grootheden en eenheden |
8-12 | Dichtheid |
31 | Eigenschappen planeten |
36 | Volumes en oppervlaktes |
35 | Formules |