§1 Volume en massa §2 Volume bepalen §3 Grootheden en eenheden §4 Dichtheid §5 Drijven en zinken
In dit hoofdstuk ga je de basisvaardigheden leren waarmee je de natuurkunde en scheikunde de rest van het jaar goed kan begrijpen. We beginnen met het bestuderen van de massa (hoe zwaar iets is) en het volume (hoeveel ruimte iets inneemt).
Om de wereld te kunnen beschrijven, is het belangrijk dat we kunnen meten hoe groot voorwerpen zijn. We gebruiken hiervoor de lengte, de oppervlakte en het volume. De lengte meten we meestal in:
Voorbeelden |
Vraag: Reken 15 hectometer om naar meter. Antwoord: Van hectometer (hm) naar meter (m) moeten we in de onderstaande afbeelding twee stappen naar rechts doen. We doen dus twee maal keer 10: $$ 15 \times 10 \times 10 = 1500 \text{ m} $$
|
Voorbeelden |
Vraag: Reken 5 millimeter om naar meter. Antwoord: Van millimeter (mm) naar meter (m) moeten we in de onderstaande afbeelding drie stappen naar links doen. We moeten dus drie maal delen door 10: $$ 5 \;/\; 10 \;/\; 10 \;/\; 10 = 0,005 \text{ m} $$
|
De oppervlakte meten we meestal in:
Het volume kunnen we zowel in kubieke meter (m3) als liter (L) meten. Er geldt:
Zoals je in de afbeelding kan zien is 1 L exact hetzelfde is als 1 dm3. Ook geldt dat 1 mL hetzelfde is als 1 cm3.
$$ 1 \text{ L} = 1 \text{ dm}^3 \;\;\;\;\;\;\;\; 1 \text{ mL} = 1 \text{ cm}^3$$ |
Voorbeelden |
Vraag: Reken 3,5 kubieke decimeter om naar kubieke millimeter. Antwoord: Van kubieke decimeter (dm3) naar kubieke millimeter (mm3) moeten we in de onderstaande afbeelding twee stappen naar rechts doen. We doen dus twee maal keer 1000: $$ 3,5 \times 1000 \times 1000 = 3\; 500\; 000 \text{ mm}^3 $$
|
Voorbeelden |
Vraag: Een voorwerp heeft een volume van 0,035 centiliter. Geef het volume in kubieke millimeter. Antwoord: Milliliter (mL) is gelijk aan kubieke centimeter (cm3). Er geldt dus: $$ 0,035 \text{ mL} = 0,035 \text{ cm}^3 $$ Dan gaan we van kubieke centimeter (cm3) naar kubieke millimeter (mm3). In dat geval moeten we in de onderstaande afbeelding één stap naar rechts doen. We doen dus één maal keer 1000: $$ 0,035 \times 1000 = 35 \text{ mm}^3 $$
|
Om de wereld te kunnen beschrijven, is het ook belangrijk dat we kunnen meten hoe zwaar voorwerpen zijn. Hiervoor wordt het begrip massa gebruikt. In het dagelijks leven wordt voor de massa ook wel het woord "gewicht" gebruikt. Dit is echter onjuist. Voor de massa gebruiken we dezelfde voorvoegsels als bij de lengte:
Normaal gesproken gebruiken we echter alleen de milligram, de gram en de kilogram:
In het dagelijks leven wordt voor de massa ook wel het woord "gewicht" gebruikt. Dit is echter onjuist.
Het is belangrijk om het begrip volume en het begrip massa goed uit elkaar te houden. Het volume beschrijft hoeveel ruimte een voorwerp inneemt. De massa beschrijft hoe zwaar een voorwerp is. In de onderstaande afbeelding wordt het verschil duidelijk. We zien een groot stuk piepschuim en een kleine ijzeren kogel. Het stuk piepschuim heeft een groter volume, omdat het meer ruimte inneemt. De kogel heeft een grotere massa, omdat het zwaarder is.
Leerdoelen: |
|
Opdrachten | ||||||||
|
In deze paragraaf bespreken we twee manieren om het volume van een voorwerp te achterhalen.
Als een voorwerp de vorm heeft van een balk (zie de onderstaande afbeelding), dan kunnen we het volume van dit voorwerp met de volgende formule berekenen:
$$ \text{volume } = \text{ lengte } \times \text{ breedte } \times \text{ hoogte }$$Om wat tijd te besparen kunnen we volume afkorten met de hoofdletter "V", de lengte met "l", de breedte met "b" en de hoogte met "h". De vinden dan:
$$ V = l \times b \times h $$
|
Laten we dit toepassen op de balk die rechts is afgebeeld. We zien een lengte van 5,0 m, een breedte van 2,0 m en een hoogte van 1,5 m. We vinden hiermee:
$$ V = l \times b \times h $$ $$ V = 5,0 \times 2,0 \times 1,5 = 15 \text{ m}^3$$Als een voorwerp een ingewikkelde vorm heeft, dan kunnen we het volume vaak niet met een formule bepalen. In dat geval gebruiken we een slim experiment genaamd de onderdompelmethode. Stel we willen het volume van een steentje bepalen, dan kunnen we het steentje in een maatcilinder met water doen en kijken hoeveel het water stijgt. In het onderstaande voorbeeld is het water bijvoorbeeld gestegen van 15 mL naar 24 mL. Het water is dus 24 - 15 = 9 mL gestegen en het volume van de steen is dus ook 9 mL.
Merk op dat aan de wanden van de maatcilinder het water iets omhoogtrekt. Dit is hieronder duidelijk te zien. Voor het aflezen van de maatcilinder kijk je altijd naar de stand van de vloeistof in het midden. In dit geval lezen we de maatcilinder af op 21,7 mL (ga dit zelf na!).
(Afbeelding: PRHaney; CC BY-SA 3.0)
Leerdoelen: |
|
Opdrachten |
|
In deze paragraaf bespreken we het verschil tussen de eigenschappen die we kunnen meten (grootheden) en de maten waarin we deze eigenschappen meten (eenheden).
In de wetenschap beschrijven we de wereld door metingen te verrichten. Alle eigenschappen die we kunnen meten noemen we grootheden. Voorbeelden van grootheden zijn lengte, oppervlakte, volume, tijd, temperatuur en snelheid.
De maten waarin we deze eigenschappen meten worden eenheden genoemd. Voorbeelden van eenheden zijn meter, vierkante meter, kubieke meter, seconde, minuut, graden Celsius en meter per seconde.
Hieronder staan een aantal belangrijke grootheden en eenheden samengevat:
Grootheden | Eenheden |
Lengte | meter (m)centimeter (cm) |
Oppervlakte | vierkante meter (m2)vierkante centimeter (cm2) |
Volume | kubieke meter (m3)kubieke centimeter (cm3)liter (L) |
Massa | kilogram (kg)gram (g) |
Tijd | seconden (s)minuten (min)uren (h) |
Temperatuur | graden Celsius (oC)kelvin (K) |
Snelheid | meter per seconde (m/s)kilometer per uur (km/h) |
Een eenheid is gemakkelijk te herkennen doordat we het achter een getal kunnen plaatsen. We zeggen bijvoorbeeld 25 meter, maar niet 25 lengte. Meter is dus een eenheid, maar lengte niet. In het vak natuurkunde is het verplicht om bij het eindantwoord van een berekening altijd de eenheid te noteren.
Een aantal eenheden zijn in het verleden uitgeroepen tot standaardeenheden. We noemen dit ook wel de SI-eenheden (SI is een afkorting van "Système international d'unités", oftewel "standaard internationale eenheden"). De meest fundamentele SI-eenheden worden de SI-grondeenheden genoemd. Een aantal hiervan staan hieronder in de tabel:
Grootheid | SI-grondeenheid |
Afstand | meter (m) |
Tijd | seconde (s) |
Massa | kilogram (kg) |
Temperatuur | kelvin (K) |
We kunnen deze SI-grondeenheden ook combineren tot andere SI-eenheden. Van de SI-grondeenheid meter (m) kunnen we bijvoorbeeld de SI-eenheid vierkante meter (m2) en kubieke meter (m3) maken. Met meter (m) en seconde (s) kunnen we bijvoorbeeld de SI-eenheid meter per seconde (m/s) maken.
In de natuurkunde zal je regelmatig worden gevraagd om een bepaalde meetwaarde om te rekenen naar SI-eenheden. Hieronder zien we hiervan twee voorbeelden:
Voorbeeld |
Vraag: Reken 500 g om in SI-eenheden. Antwoord: De SI-eenheid van de massa is kilogram. 500 gram is gelijk aan 0,500 kg.
|
Voorbeeld |
Vraag: Reken 20 L om in SI-eenheden. Antwoord: De SI-eenheid van het volume is de kubieke meter. We gaan liter dus omschrijven naar kubieke meter (zie paragraaf 1). Eerst rekenen we 20 L om naar 20 dm3. Daarna rekenen we 20 dm3 om naar 0,020 m3.
|
In de natuurkunde komen we ook vaak waarden tegen die erg klein of erg groot zijn. In deze gevallen maken we vaak gebruik van machten van tien. Als we een waarde vermenigvuldigen met bijvoorbeeld 108, dan schuift de komma acht plaatsen op naar rechts. Er geldt dan bijvoorbeeld:
$$ 1,5 \times 10^8 = 150 000 000 $$Als we een waarde vermenigvuldigen met bijvoorbeeld 10-7, dan schuift de komma zeven plaatsen op naar links. Er geldt dan bijvoorbeeld:
$$ 15 \times 10^{-7} = 0,0000015 $$Naast machten van tien is het soms ook mogelijk om voorvoegsels te gebruiken. In de onderstaande tabel staan een aantal belangrijke voorvoegsels. Je kan deze ook in BINAS terugvinden.
M |
mega |
106 |
k |
kilo |
103 |
m |
milli |
10-3 |
μ |
micro |
10-6 |
Met voorvoegsels kunnen we een meetwaarde als 3,4 × 10-6 m bijvoorbeeld ook schrijven als 3,4 μm.
Leerdoelen: |
|
Opdrachten |
|
In deze paragraaf introduceren we het belangrijke begrip dichtheid. Met de dichtheid kunnen we beschrijven dat sommige stoffen zwaarder zijn dan andere.
Niet alle stoffen zijn even zwaar. Een kubieke centimeter goud is zwaarder dan een kubieke centimeter hout (zie de twee linker onderstaande afbeeldingen) en een kubieke centimeter ijzer is bijvoorbeeld zwaarder dan een kubieke centimeter piepschuim (zie de rechter twee afbeeldingen). We beschrijven deze verschillen met het begrip dichtheid.
Een kubieke centimeter ijzer heeft bijvoorbeeld altijd een massa van 7,8 gram. We zeggen daarom dat de dichtheid van ijzer gelijk is aan 7,8 gram per kubieke centimeter. Dit korten we ook wel af tot 7,8 g/cm3. De dichtheid van piepschuim is slechts 0,040 g/cm3. De dichtheid van piepschuim is dus inderdaad veel lager dan de dichtheid van ijzer. Als we in het dagelijks leven zeggen dat ijzer "zwaarder" is dan piepschuim, dan bedoelen we dus eigenlijk dat de dichtheid van ijzer groter is dan dat van piepschuim.
De kunnen de dichtheid berekenen met de volgende formule:
$$ \text{dichtheid} = \frac{\text{massa}}{\text{volume}}$$ |
Om wat tijd te besparen korten we de massa af tot "m", het volume tot "V" en voor de dichtheid gebruiken we de griekse letter "ρ" (spreek uit als "rho"). De formule wordt dan:
$$\rho = \frac{m}{V}$$
|
De bovenstaande formule kan je ook in BINAS vinden. Je kan deze formule ook nog in twee andere vormen schrijven:
$$ m = \rho × V $$ |
$$ V = \frac{m}{\rho} $$ |
Deze twee varianten kan je vinden met het onderstaande truckje. Schrijf de formule in de onderstaande driehoek en houd je vinger over de grootheid die je wilt uitrekenen. Als we "m" willen weten, dat staat er "ρ×V". Als we "V" willen weten, dan staat er "m/ρ". En als we "ρ" willen weten, dan staat er "m/V". Dit zijn inderdaad de drie correcte formules.
Hieronder zie je een tabel met de dichtheden van een aantal stoffen. Je vindt een uitgebreidere versie van deze tabel in BINAS.
Stof |
Dichtheid (g/cm3) |
Koper |
8,96 |
IJzer |
7,87 |
Lood |
11,35 |
aluminium |
2,70 |
Kwik |
13,5 |
Zilver |
10,50 |
Goud |
19,30 |
vloeibaar water |
1,00 |
IJs |
0,92 |
vurenhout |
0,58 |
Glas |
2,60 |
Lucht |
1,293 kg/m3 |
Stappenplan dichtheid |
Vraag: Een leerling vindt een muntstuk met een volume van 1,554 cm3 en een massa van 30 gram. Laat met een berekening zien waar het muntstuk van gemaakt is. Antwoord: Stap 1: Gegevens (G) Schrijf de gegevens uit de vraag op: m = 30 g V = 1,554 cm3 ρ = ... g/cm3 Stap 2: Omschrijven (O) Schrijf de gegevens zo nodig om naar gram en kubieke centimeter: In dit geval staan de gegevens al in gram en kubieke centimeter, dus deze stap kunnen we overslaan. Stap 3: Formule (F) Kies de formule in de juiste vorm. In dit geval willen we de dichtheid (ρ) uitrekenen. De formule is in dat geval: $$ \rho = \frac{m}{V} $$ $$ \rho = \frac{30}{1,554} = 19,3 \text{ g/cm}^3 $$ Stap 4: Eenheid (E) Check of de eenheid achter het antwoord staat. In dit geval g/cm3. Stap 5: Conclusie (C) Zoek in BINAS op welke stof bij deze dichtheid hoort. Bij 1,93 g/cm3 hoort de stof goud.
|
Stappenplan dichtheid |
Vraag: Een metalen object met een volume van 1,20 kubieke decimeter heeft een massa van 9,44 kg. Bepaal van welk soort metaal het voorwerp gemaakt is. Antwoord: Stap 1: Gegevens (G) Schrijf de gegevens uit de vraag op: m = 9,44 kg V = 1,20 dm3 ρ = ... g/cm3 Stap 2: Omschrijven (O) Schrijf de gegevens om naar gram en kubieke centimeter: m = 9,44 kg = 9440 g V = 1,20 dm3 = 1200 cm3 Stap 3: Formule (F) Kies de formule in de juiste vorm. In dit geval willen we de dichtheid (ρ) uitrekenen. De formule is in dat geval: $$ \rho = \frac{m}{V} $$ $$ \rho = \frac{9440}{1200} = 7,87 \text{ g/cm}^3 $$ Stap 4: Eenheid (E) Check of de eenheid achter het antwoord staat. In dit geval g/cm3. Stap 5: Conclusie (C) Zoek in BINAS op welke stof bij deze dichtheid hoort. Bij 7,87 g/cm3 hoort het metaal ijzer.
|
Stappenplan dichtheid |
Vraag: Bereken de massa van 1,2 dm3 ijzer. Stap 1: Gegevens (G) Schrijf de gegevens uit de vraag op en zoek de dichtheid op: V = 1,2 dm3 ρ = 7,87 g/cm3 m = ... g Stap 2: Omschrijven (O) Schrijf de gegevens om naar gram en kubieke centimeter: V = 1,2 dm3 = 1200 cm3 Stap 3: Formule (F) Kies de formule in de juiste vorm. In dit geval willen we de massa (m) uitrekenen. De formule is in dat geval: $$ m = \rho \times V $$ $$ m = 1200 \times 7,87 = 9444 \text{ g} $$ Stap 5: Eenheid (E) Check of de eenheid achter het antwoord staat. In dit geval g.
|
Leerdoelen: |
|
Opdrachten | ||||||||||||
|
In deze paragraaf gaan we met de dichtheid uitrekenen of voorwerpen drijven of zinken.
Met de dichtheid kunnen we o.a. voorspellen of een voorwerp zal drijven of zinken. Als een voorwerp een grotere dichtheid heeft dan de omringende vloeistof, dan zal het voorwerp zinken. En als het een lagere dichtheid heeft, dan blijft het drijven.
Piepschuim heeft bijvoorbeeld een lagere dichtheid dan water en blijft dus drijven. Dit geldt zelfs als je een gigantisch stuk piepschuim van duizenden kilogram in het water zou leggen (zie de onderstaande linker afbeelding). Het omgekeerde is waar voor een stukje ijzer. IJzer heeft een grotere dichtheid en als gevolg daarvan zal zelfs een licht stukje ijzer zinken (zie de rechter afbeelding).
Voorbeeld |
Vraag: Een blikje cola heeft een massa van 384 gram en een volume van 380 cm3. Een blikje cola light heeft een massa van 370 gram en hetzelfde volume. Ga met een berekening na of de blikjes drijven of zinken. Antwoord: Voor het blikje cola geldt: m = 384 g V = 380 cm3 De dichtheid berekenen we als volgt: $$ \rho = \frac{m}{V} $$ $$ \rho = \frac{384}{380} = 1,01 \text{ g/cm}^3 $$ Voor het blikje cola-light geldt: m = 370 g V = 380 cm3 De dichtheid berekenen we als volgt: $$ \rho = \frac{m}{V} $$ $$ \rho = \frac{370}{380} = 0,97 \text{ g/cm}^3 $$ In BINAS zien we dat de dichtheid van water gelijk is aan 1,00 g/cm3. Het blikje cola heeft een grotere dichtheid en zal dus zinken. Het blikje cola-light heeft een lagere dichtheid en zal dus drijven.
|
Leerdoelen: |
|
Opdrachten |
|
BINAS: | |
2 | Omrekenen eenheden |
3 | Voorvoegsels |
7-12 | Formules |
15-17 | Dichtheid |