§1 Significante cijfers §2 Eenheden afleiden §3 De raaklijn §4 De tweede wet van Newton
In dit hoofdstuk gaan we nogmaals kijken naar de onderwerpen beweging en kracht. Voordat we dit gaan doen, gaan we eerst een meer professionele manier aanleren om natuurkunde te bedrijven. In deze paragraaf gaan we bestuderen hoe we in de natuurkunde afronden. Dit doen we met behulp van significante cijfers.
In de natuurkunde werken we met metingen en metingen zijn vaak onnauwkeurig. Het ligt daarom voor de hand dat we cijfers in de natuurkunde afronden op basis van de nauwkeurigheid van de meting. Hoe nauwkeuriger de meting is, op hoe meer getallen we de meetwaarde afronden.
Neem bijvoorbeeld het potlood in de volgende afbeelding. De meeste mensen zullen waarschijnlijk zeggen dat dit potlood een lengte van 11 cm heeft. We kunnen de lengte van het potlood echter nauwkeurig genoeg aflezen, dat we zeker weten dat het eerste getal achter de komma een nul moet zijn. We zeggen daarom dat de lengte van dit potlood 11,0 cm is. We zien hier dus dat bij natuurkunde de nullen achter de komma van belang zijn!
De cijfers waarin we een meetwaarde mogen noteren noemen we significante cijfers. De meetwaarde 11,0 cm bestaat dus uit drie significante cijfers.
Belangrijk is om te weten dat nullen aan de linkerkant van een meetwaarde niet meetellen als significante cijfers. De meetwaarde 0,0040 meter heeft dus slechts twee significante cijfers.
Maar wat nu als we een rekensommetje doen met verschillende meetwaarden? Op hoeveel cijfers moeten we het antwoord van dit sommetje dan afronden? De regel is dat we bij vermenigvuldigen en delen het antwoord schrijven in evenveel significante cijfers als de meetwaarde met het minst aantal significante cijfers. Laten we een voorbeeld bespreken. Stel een auto rijdt 200,0 meter in 20,6 seconden. Als we de snelheid op onze rekenmachine berekenen, dan vinden we:
$$ v = \frac{\Delta x}{\Delta t} $$ $$ v = \frac{200,0}{20,6} = 9,708737864 \text{ m/s}$$200,0 heeft vier significante cijfers en 20,6 heeft er drie. Drie is het minst, dus we willen het antwoord ook op drie cijfers afronden:
$$ v = \frac{200,0}{20,6} = 9,71 \text{ m/s}$$Nog een voorbeeld. Stel een ruimteschip vliegt 3000 meter in 2,0 seconden. De snelheid wordt dan:
$$ v = \frac{\Delta x}{\Delta t} $$ $$ v = \frac{3000}{2,0} = 1500 \text{ m/s} $$3000 heeft vier significante cijfers en 2,0 heeft er twee. Het antwoord willen we dus ook maar in twee cijfers noteren. Maar hoe noteren we het getal 1500 in slechts twee cijfers? Dit doen we met behulp van machten van tien. We schrijven:
$$ v = \frac{3000}{2,0} = 1,5 \times 10^3 \text{ m/s} $$Machten van tien werken als volgt. 1,5 × 103 is gelijk aan 1500. Als we een waarde vermenigvuldigen met 103, dan schuift de komma dus drie plaatsen op naar rechts. Het getal 15 × 10-2 is gelijk aan 0,15. Als we een waarde vermenigvuldigen met 10-2, dan schuift de komma dus twee plaatsen op naar links.
In de praktijk is het niet nodig om bij elke rekenstap het antwoord in het juiste aantal significante cijfers te schrijven. Bij het eindantwoord is dit echter wel verplicht! Als je het eindantwoord gevonden hebt, kijk dan terug in de vraag naar alle meetwaarden die je gebruikt hebt en ook naar de waarden uit BINAS die je gebruikt hebt en kijk welke waarde het minst aantal significante cijfers heeft. Schrijf je antwoord dan ook in dit aantal significante cijfers op.
Naast machten van tien is het soms ook mogelijk om voorvoegsels te gebruiken. Ook deze kan je in BINAS terugvinden. In de onderstaande tabel staan de bekendste voorvoegsels:
G |
giga |
109 |
M |
mega |
106 |
k |
kilo |
103 |
h |
hecto |
102 |
da |
deca |
101 |
d |
deci |
10-1 |
c |
centi |
10-2 |
m |
milli |
10-3 |
μ |
micro |
10-6 |
n |
nano |
10-9 |
Met voorvoegsels kunnen we een meetwaarde als 3,45 × 10-6 m bijvoorbeeld ook schrijven als 3,45 μm.
Er zijn ook getallen in de natuurkunde die wel precies zijn. Neem bijvoorbeeld het aantal leerlingen in een klaslokaal, het aantal ramen in een gebouw, het aantal zijden van een vierkant enzovoorts. We noemen deze precieze getallen telwaarden. Omdat deze waarden precies zijn, hebben ze dus een oneindige hoeveelheid significante cijfers. Als gevolg is het bij berekeningen nooit nodig om naar de significante cijfers van telwaarden te kijken.
![]() |
|
![]() | ||||||||
|
In deze paragraaf gaan we leren de eenheid van onbekende grootheden te achterhalen. We noemen dit een eenheidsbeschouwing, of ook wel een eenheidsbepaling.
Om systematisch met eenheden te werken is een wiskundige notatie bedacht. Neem bijvoorbeeld de zin, "de eenheid van de massa is kilogram". Dit kunnen we wiskundig opschrijven als:
$$ [m] = kg $$De vierkante haakjes betekenen dus "de eenheid van". We kunnen deze schrijfwijze gebruiken om eenheden van onbekende grootheden te achterhalen. We noemen dit ook wel een eenheidsbeschouwing of een eenheidsbepaling.
Stel bijvoorbeeld dat we de eenheid van de dichtheid willen weten, dan schrijven we:
$$ [\rho] = \frac{[m]}{[V]} = \frac{kg}{m^3}= \text{ kg/m}^3$$De eenheid van de dichtheid is dus kg/m3.
Laten we nog een paar voorbeelden bespreken. Hieronder zien we de formule voor de versnelling (a):
$$ a = \frac{\Delta v}{\Delta t} $$Stel we willen de eenheid van de versnelling weten, dan doen we:
$$ [a] = \frac{[\Delta v]}{[\Delta t]} = \frac{m/s}{s} = m/s^2 $$De eenheid van de versnelling is dus m/s2.
De formule voor de zwaartekracht (Fz) wordt gegeven door:
$$ F_z = mg $$Omdat de eenheid van de valversnelling (g) gelijk is aan m/s2, vinden we voor de zwaartekracht:
$$ [F_z] = [m][g] = kg \; m/s^2 $$De eenheid van de kracht is in SI-grondeenheden dus gelijk aan kg m/s2. Omdat deze eenheid een behoorlijke mond vol is, hebben we op een gegeven moment gekozen om deze eenheid simpelweg "newton" te noemen. We kunnen nu ook begrijpen waarom je eerder geleerd hebt dat je de massa in kilogram moet invullen in deze formule. Dit komt omdat de kilogram dus in de eenheid newton verstopt zit.
We hadden de formule ook kunnen gebruiken om juist de eenheid van de valversnelling te vinden. Dit doen we als volgt:
$$ [g] = \frac{[F_z]}{[m]} = \frac{N}{kg} = \frac{kg m/s^2}{kg} = m/s^2 $$
![]() |
|
![]() |
|
In deze paragraaf gaan we leren hoe we in (x,t)-diagrammen de snelheid op een bepaald tijdstip kunnen bepalen. We doen dit met de zogenaamde raaklijn.
In het onderstaande (x,t)-diagram is de snelheid niet constant. Als we de snelheid op bijvoorbeeld tijdstip A willen bepalen, dan kunnen we dit doen door een klein driehoekje te tekenen en hiermee de snelheid te berekenen (zie de linker afbeelding). Dit is echter lastig meten en levert daardoor een zeer onnauwkeurig antwoord op. We kunnen dit probleem oplossen door het kleine lijnstukje in beide richtingen zoveel mogelijk te verlengen (zie de rechter afbeelding). De verlengde lijn noemen we een raaklijn. Omdat de raaklijn net zo steil loopt als het oorspronkelijke lijntje vinden we hier dezelfde snelheid.
De snelheid op tijdstip A is in dit geval gelijk aan:
$$ v = \frac{4,0}{6,0} = 0,67 \text{ m/s} $$Er geldt dat hoe steiler de raaklijn loopt, hoe groter de snelheid is.
We kunnen iets soortgelijks doen in een (v,t)-diagram. In dit type diagram is de raaklijn gelijk aan de versnelling op een specifiek tijdstip. Er geldt dat hoe steiler de raaklijn loopt, hoe groter de versnelling is.
![]() |
|
![]() |
|
In deze paragraaf gaan we rekenen met de tweede wet van Newton. Deze wet vertelt ons hoe groot de resulterende kracht is werkend op een versnellend voorwerp.
In het hoofdstuk "Kracht" hebben we geleerd dat de eerste wet van Newton ons vertelt dat de resulterende kracht nul is als de snelheid van een voorwerp constant is. De tweede wet van Newton vertelt ons wat er gebeurt als de resulterende kracht niet nul is. In dat geval geldt:
$$ F_{res} = ma $$
|
De formule wordt ook vaak in de volgende vorm geschreven:
$$ a = \frac{F_{res}}{m} $$In deze vorm is goed te zien dat een voorwerp versnelt als er een resulterende kracht op werkt. Ook zien we dat deze versnelling kleiner wordt als de massa van het voorwerp groter is. Voorwerpen met een grote massa zijn dus moeilijk in beweging te krijgen en ook moeilijk af te remmen. Hoe groter de massa van een voorwerp is, hoe moeilijker het dus is om de snelheid van dit voorwerp te veranderen. We noemen dit principe traagheid.
![]() | ||
|
![]() | ||
|
We merken traagheid ook als je in een auto zit die krachtig remt. De auto komt snel tot stilstand, maar de inzittenden schieten dan nog een stukje door naar voren (tot ze worden tegengehouden door hun gordels). Dit komt door de traagheid van de inzittenden. Ze willen doorbewegen met de snelheid die ze al hadden.
Als een stilstaande auto van achter wordt geraakt, dan schiet de auto naar voren, maar de inzittenden willen door traagheid op hun plek stil blijven staan. Als gevolg heb je het gevoel dat je in je stoel wordt gedrukt (maar eigenlijk sta jij stil en drukt de stoel juist tegen jou aan).
![]() |
Vraag: In het onderstaande (v,t)-diagram is het opstijgen van een raket beschreven. De raket heeft een massa van 2,8 × 106 kg. Bepaal de motorkracht van de raket op het moment dat deze wordt afgeschoten. Antwoord: Met behulp van een raaklijn op t = 0 s vinden we de versnelling (zie de onderstaande afbeelding). Met behulp van de raaklijn vinden we de volgende versnelling: $$ a = \frac{\Delta v}{\Delta t} = \frac{25000}{2,5} = 1,0 \times 10^4 \text{ m/s}^2 $$Let er op dat de snelheid in het diagram in kilometer per seconde staat. Met de tweede wet van Newton kunnen we nu de resulterende kracht berekenen: $$ F_{res} = ma = 2,8 \times 10^6 \times 1,0 \times 10^4 = 2,8 \times 10^{10} \text{ N} $$Dit is echter nog niet het antwoord. We willen niet de resulterende kracht weten, maar de motorkracht. In deze situatie werkt op de raket een motorkracht omhoog en een zwaartekracht omlaag. Er geldt dus: $$ F_{res} = F_m - F_z $$Dit kunnen we omschrijven tot: $$ F_m = F_{res} + F_z $$Als we dit invullen, dan vinden we: $$ F_{m} = 2,8 \times 10^{10} + 2,8 \times 10^6 \times 9,81 = 2,8 \times 10^{10} \text{ N} $$
|
![]() |
|
![]() |
|
BINAS: | |
2 | Voorvoegsels |
3-5 | Grootheden en eenheden |
35 | Formules |