BASIS
TEMPERATUUR
EXPERIMENTEREN
LICHT
antwoorden
antwoorden
antwoorden
antwoorden
oefentoets
oefentoets
oefentoets
oefentoets
BEWEGING
MENGEN EN SCHEIDEN
ELEKTRICITEIT
GELUID
antwoorden
antwoorden
antwoorden
antwoorden
oefentoets
oefentoets
oefentoets
oefentoets
KRACHT
...
...
...
antwoorden
antwoorden
antwoorden
antwoorden
oefentoets
oefentoets
oefentoets
oefentoets

Hoofdstuk 7
Elektriciteit

§1 Lading
§2 Schakelingen
§3 De stroomsterkte
§4 De spanning
§5 Elektriciteit in huis



§1     Lading

In dit hoofdstuk gaan we elektriciteit bestuderen. Omdat elektriciteit bestaat uit bewegende ladingen, gaan we in de eerste paragraaf lading bestuderen.

Alle materie in het universum bestaat uit bolvormige deeltjes die we atomen noemen. Atomen bestaan op hun beurt uit nog kleinere deeltjes. In de atoomkern bevinden zich deeltjes met een positieve lading. Deze deeltjes zijn relatief zwaar en zitten stevig vast in de atoomkern. Om de atoomkern heen bewegen een aantal deeltjes met een negatieve lading. Deze deeltjes zijn relatief licht en bewegen met enorme snelheid om de atoomkern. Het zijn deze negatieve ladingen die zorgen voor elektriciteit.

De positieve en de negatieve ladingen hebben de bijzondere eigenschap dat ze elkaar aantrekken met behulp van de elektrische kracht. Daarnaast is het zo dat ladingen van dezelfde soort elkaar afstoten met dezelfde elektrische kracht (zie de onderstaande afbeelding en het onderstaande filmpje).

Normaal merken we weinig van deze ladingen, omdat de meeste voorwerpen in het dagelijks leven neutraal zijn. Dit betekent dat er evenveel positieve als negatieve ladingen in deze voorwerpen zitten. Als er echter een overschot aan positieve of negatieve ladingen op een voorwerp zit, dan gaan we allerlei effecten merken.

         EXPERIMENT
In het rechter filmpje zien we de afstotende en aantrekkende werking van lading gedemonsteerd:
DEMO-VIDEO:
Statische elektriciteit

Deze effecten zien we bijvoorbeeld als we een ballon tegen een trui wrijven. Door de wrijvingskracht komen negatieve ladingen uit de trui op de ballon te zitten. Als we deze ballon daarna tegen het plafond houden, dan blijft deze “plakken” (zie de linker onderstaande afbeelding). Dit komt doordat de negatieve ladingen in de ballon, de negatieve ladingen in het plafond wegduwen (zie de middelste afbeelding). Als gevolg blijft er een positieve lading achter in het plafond. De ballon wordt op zijn plek gehouden door de aantrekkingskracht tussen deze positieve ladingen en de negatieve ladingen op de ballon.


(Afbeelding: Danny Nicholson; CC BY-ND 2.0)

         EXPERIMENT
In het rechter filmpje zien we een zogenaamde van der Graaf generator. Een draaiende band in de generator zorgt dankzij wrijving dat er positieve ladingen op een metalen bol terecht komen. Op deze bol zijn metalen bordjes gelegd. Omdat deze bordjes allemaal positief worden gaan ze elkaar zichtbaar afstoten.
DEMO:
Van der Graaf generator

Als de aantrekkingskracht tussen ladingen groot genoeg is, dan kunnen de negatieve ladingen overspringen naar de positieve ladingen. We zien dan een "vonk" overspringen (zie de onderstaande afbeelding). Het zijn hier de negatieve ladingen die de sprong maken en niet de veel zwaardere positieve ladingen.


(Afbeelding: Moses Nachman Newman; CC BY 4.0)

         EXPERIMENT
In het rechter filmpje zien we dit effect gedemonsteerd met een zogenaamde Wimshurst machine. Met behulp van wrijving worden hier genoeg positieve en negatieve lading op twee metalen bollen geplaatst dat er een vonk overspringt:
DEMO-VIDEO:
De Wimshurst machine

In de natuur komen we deze effecten op grotere schaal tegen. Door bepaalde processen in wolken kan de onderkant van een wolk negatief worden en de bovenkant positief. De negatieve ladingen aan de onderkant van de wolk duwen de negatieve ladingen in de aarde weg, zodat de aarde aan het oppervlak positief geladen wordt. Als het ladingsverschil groot genoeg wordt, dan ontstaat bliksem (zie de onderstaande afbeelding).


(Afbeelding: Gerlos; CC BY-SA 2.0)

INSTRUCTIEVIDEO:
Ladingen

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je kan redeneren met de afstoting en aantrekking van ladingen.
  • Zorg dat je snapt dat o.a. een geladen ballon een neutraal voorwerp aantrekt, doordat het de gelijke ladingen in het neutrale voorwerp wegduwt en de tegenovergestelde ladingen naar zich toetrekt.

         Opdrachten
  1. Leg uit of de volgende stellingen waar zijn of niet:
    1. (1p) Twee positieve ladingen trekken elkaar aan.
    2. (1p) Twee negatieve ladingen stoten elkaar af.
    3. (1p) In een neutraal voorwerp zitten geen ladingen.
    4. OUDE VRAAG (1p) In een positief geladen voorwerp zitten geen negatieve ladingen.
  2. (1p) Een elektroscoop bestaat uit een glazen fles met daarin een metalen staaf (zie de onderstaande afbeelding). Aan het einde van de staaf bevinden zich twee strookjes aluminiumfolie. Als je de bovenkant van de elektroscoop met een negatief geladen voorwerp aanraakt, dan gaan de strookjes aluminium uit elkaar. Verklaar dit.

  3. De onderkant van een donderwolk is negatief geladen.
    1. (1p) Leg uit wat deze wolk doet met de negatieve ladingen in de grond.
    2. (1p) Leg uit wat deze wolk doet met de positieve ladingen in de grond.
    3. (1p) Leg uit dat hierdoor een bliksemschicht ontstaat.
  4. Een leerling raakt de grote positief geladen metalen bol van een Van der Graaff generator aan en als gevolg gaan haar haren overeind staan.


    (Afbeelding: Lwilcoxson; CC BY-SA 4.0)

    1. (2p) Leg uit of de negatieve ladingen het haar in of uit stromen.
    2. (1p) Leg uit waarom de haren overeind gaan staan.



§2     Schakelingen

Met kennis over ladingen kunnen we nu elektrische schakelingen begrijpen.

Als we elektriciteit willen opwekken, dan hebben we in ieder geval een spanningsbron nodig. Een spanningsbron bevat twee polen met een verschillende hoeveelheid lading. In het geval van een batterij is de ene pool negatief geladen (de zogenaamde minpool), en is de andere pool positief geladen (de zogenaamde pluspool).

Als de twee polen niet verbonden zijn, dan spreken we van een open stroomkring en gaat er geen elektriciteit stromen. Als we de twee polen wel verbinden, dan spreken we van een gesloten stroomkring (zie de volgende afbeelding). Als gevolg gaan de negatieve ladingen naar de pluspool stromen. Het bewegen van deze ladingen noemen we elektriciteit.

In de onderstaande afbeelding is aan de stroomkring ook een gloeilamp en een schakelaar toegevoegd. Een schakelaar is niet meer dan een klepje, waarmee de stroomkring geopend en gesloten kan worden. Alleen als de schakelaar gesloten is gaan de ladingen van de min- naar de pluspool stromen. Aan de rechterkant zien we ook een schematische weergave van deze schakeling. Zoals je ziet gebruiken we voor de lamp een cirkel met een kruis erin en voor de spanningsbron een korte en een lange streep (de lange streep is de pluspool). Deze en vele andere symbolen voor elektrische onderdelen kan je in BINAS vinden.

Als de ladingen door de schakeling stromen, dan botsen ze voortdurend tegen de atomen waaruit de schakeling bestaat. In de gloeidraad van een gloeilamp leveren deze botsingen genoeg energie om de draad zo warm te maken dat deze gaat gloeien.

Als we meerdere lampjes op een spanningsbron aansluiten, dan kunnen we dat op verschillende manieren doen. Linksonder zien we de zogenaamde serieschakeling. In een serieschakeling zijn alle lampjes in dezelfde stroomkring opgenomen. Als we in deze schakeling één lampje losdraaien, dan wordt deze stroomkring verbroken en gaan alle lampjes uit. Rechts zien we de zogenaamde parallelschakeling. In een parallelschakeling heeft elk lampje zijn eigen stroomkring. Als we in deze schakeling één lampje losdraaien, dan wordt slechts één van de stroomkringen verbroken. De andere lampjes blijven in dat geval gewoon branden.

Linksonder zien we wederom een serieschakeling met twee lampjes. Rechts is dezelfde schakeling weergegeven, maar nu is één draadje uit de spanningsbron losgemaakt. Zoals je ziet is er nu geen gesloten stroomkring meer en als gevolg gaan beide lampjes uit.

Hieronder halen we één draad uit de spanningsbron van een parallelschakeling. Als gevolg worden beide stroomkringen verbroken en gaan ook hier beide lampjes uit.

Nu halen we bij de parallelschakeling de draden uit één kant van het onderste lampje. Nu is de stroomkring door het onderste lampje verbroken, maar de stroomkring door het bovenste lampje is nog in tact. Als gevolg blijft het bovenste lampje branden.

We eindigen deze paragraaf met het begrip weerstand. De weerstand vertelt ons hoe moeilijk het is voor ladingen om door een materiaal te stromen. Materialen met een kleine weerstand noemen we geleiders. De bekendste groep geleiders zijn de metalen. We gebruiken geleiders bijvoorbeeld voor de bedrading in schakelingen, zodat ladingen hier gemakkelijk doorheen stromen. Meestal wordt hier koper gebruikt. Materialen met een grote weerstand noemen we isolatoren. Een veelvoorkomende isolator is kunststof. Elektriciteitsdraden zijn meestal omhult met een laagje kunststof. Dit zorgt er o.a. voor dat er geen kortsluiting kan ontstaan tussen verschillende draden (of dat er een stroom door je lichaam gaat lopen als je de draden vastpakt).

Naast het begrip "weerstand" is er ook een elektrisch component met de naam weerstand. Het rechthoekige symbool in de eerste onderstaande afbeelding wordt een (vaste) weerstand genoemd. Een weerstand wordt o.a. gebruikt om de stroom door een draad te beperken. Als je een zwak lampje bijvoorbeeld direct op een stopcontact aansluit, dan brandt het meteen door. Dit is te verhelpen door een weerstand in serie te zetten met de lamp. Dit is hieronder afgebeeld.

INSTRUCTIEVIDEO:
Schakelingen
INSTRUCTIEVIDEO:
De weerstand

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je weet dat elektriciteit gelijk is aan het stromen van lading en dat dit alleen gebeurt bij een gesloten stroomkring.
  • Zorg dat je de symbolen voor een gelijkspanningsbron, een lamp, een schakelaar en een weerstand kent (en in BINAS kan opzoeken).
  • Zorg dat je weet dat de weerstand van een materiaal ons vertelt hoe moeilijk een materiaal ladingen doorlaat.
  • Zorg dat je weet dat het onderdeel weerstand wordt gebruikt om de stroom in een schakeling te beperken.
  • Zorg dat je weet wat geleiders en isolatoren zijn en dat je een aantal veelvoorkomende materialen kan noemen die elektriciteit erg goed en erg slecht geleiden.
  • Zorg dat je serie- en parallelschakelingen kan herkennen en kan ontwerpen.

         Opdrachten
  1. (2p) Geef aan of de volgende stoffen geleiders of isolatoren zijn: koper, kunststof, ijzer en hout.
  2. NIEUWE VRAAG Een elektrische kachel heeft een metalen behuizing en kunststof pootjes.
    1. (1p) Is staal een geleider of een isolator?
    2. (1p) Is kunststof een geleider of een isolator?
  3. (1p) Teken een serie- en een parallelschakeling.
  4. (1p) Teken een parallelschakeling met twee lampen. Voeg ook twee schakelaren toe waarmee je de lampen afzonderlijk aan en uit kan zetten.
  5. (1p) Teken weer een parallelschakeling met twee lampen. Voeg nu één schakelaar toe waarmee je beide lampen tegelijk aan en uit kan zetten.
  6. (3p) In de volgende schakeling zijn drie schakelaren opgenomen. Ga voor elke schakelaar na welke lampen uitgaan als deze geopend wordt (en de anderen dicht blijven).

  7. In de onderste schakeling zijn vier identieke lampjes opgenomen.

    1. (3p) Ga na welke lampjes nog branden als je telkens één van de lampjes losdraait.
    2. (1p) Lampje D brandt het felst. Verklaar waarom dit het geval is.
  8. (1p) Geef bij elk van de volgende tekeningen aan of de lampjes wel of niet branden. Leg je keuze uit.

  9. (1p) Een persoon installeert een lamp in zijn woonkamer die hij handmatig kan dimmen. Teken deze schakeling.
  10. Hieronder zien we twee schakelingen met een aantal dezelfde lampjes:

    1. (1p) Beschrijf wat er gebeurt als een lampje in de bovenste schakeling doorbrandt.
    2. (1p) Beschrijf wat er gebeurt als een lampje in de onderste schakeling doorbrandt.
  11. (2p) De meeste auto's hebben een achterruitverwarming. Hieronder zien we twee schakelingen waarin een achterruitverwarming is opgenomen. Leg in beide gevallen uit of het een serie- of een parallelschakeling is.

  12. (4p) Een leerling maakt de onderstaande schakelingen. Leg uit welke schakelingen serieschakelingen zijn en welke schakelingen parallelschakelingen zijn.

  13. (1p) Een leerling wil een klein lampje aansluiten op een stopcontact. Ze plaatst daarvoor eerst een weerstand in serie met het lampje.
    1. (1p) Leg uit waarom de weerstand toegevoegd is.
    2. (1p) Teken deze schakeling.
  14. De schakeling van een waterkoker bestaat uit een warmte-element en een klein lampje waaraan je kan zien of de waterkoker aan staat. Beide onderdelen zijn parallel geschakeld en aangesloten op een stopcontact. In serie met het lampje wordt ook een weerstand geplaatst.
    1. (2p) Teken deze schakeling.
    2. (1p) Leg uit waarom het noodzakelijk is om een weerstand in serie met het lampje te zetten.

 

§3     De stroomsterkte

In deze paragraaf gaan we de beweging van lading nader bestuderen. Dit doen we aan de hand van het begrip stroomsterkte.

De hoeveelheid lading die per seconde door een punt in de schakeling stroomt noemen we de stroomsterkte. De bekendste eenheid van de stroomsterkte is de ampère (A).

De stroomsterkte kunnen we meten met een zogenaamde ampèremeter (ook wel stroommeter genoemd). De ampèremeter sluit je in serie aan naast het onderdeel waarvan je de stroomsterkte wilt meten. Hieronder zie je in stappen hoe je de stroomsterkte meet door bijvoorbeeld een lamp. Haal één van de draden los uit de lamp en sluit de ampèremeter dan hiertussen aan. Zorg dat de pluskant van de stroommeter aangesloten wordt aan de pluskant van de stroomkring. Als je dit verkeerd om doet, dan werken de meeste stroommeters niet. Rechts zien we ook een schematische versie van de schakeling. Zoals je ziet tekenen we een ampèremeter als een rondje met de letter "A" erin.

  

We kunnen dit ook doen in een serieschakeling. Hier wordt de stroomsterkte gemeten door het linker lampje:

Hieronder doen we hetzelfde voor de spanningsbron. Haal één van de draden los uit de spanningsbron en sluit de ampèremeter dan hiertussen aan.

Hieronder meten we de stroomsterkte door de onderste lamp in een parallelschakeling. In dit geval zitten er aan weerszijden van de onderste lamp twee draden. Haal aan één kant beide draden los en sluit de ampèremeter dan hiertussen aan.

  

Hieronder zien we een stroommeter van dichtbij. Zoals je ziet zijn er in dit geval twee schaalverdelingen weergegeven. Welke je moet aflezen hangt af van hoe je de draden aansluit. Eén van de draden die je op de stroommeter aansluit gaat in de zwarte ingang en de ander gaat in één van de rode ingangen. In dit geval is de ingang genaamd "0,6 A" gebruikt. Dit betekent dat we de schaal moeten aflezen die eindigt op 0,6 A. Laten we nu de stroommeter aflezen. De wijzer zit in dit geval tussen de 0,3 A en de 0,4 A in. Tussen de 0,3 A en 0,4 A zitten nog vijf stapjes. Elk stapje komt dus overeen met 0,1 / 5 = 0,02 A. De wijzer geeft in dit geval dus 0,32 A aan (ga dit zelf na!).


INSTRUCTIEVIDEO:
Stroomsterkte

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je weet dat stroomsterkte gelijk is aan de hoeveelheid lading die per seconde door een punt in de schakeling stroomt en dat dit wordt gemeten in ampère (A).
  • Zorg dat je weet hoe je een ampèremeter moet aansluiten in zowel serie- als parallelschakelingen.
  • Zorg dat je weet hoe je het juiste bereik van een ampèremeter kiest en hoe je de ampèremeter kan aflezen.

         Opdrachten
  1. (1p) Geef de eenheid van de stroomsterkte.
  2. (1p) Met welk meetinstrument kan je de stroomsterkte meten?
  3. (1p) Teken een stroomkring met een spanningsbron en één lampje en voeg ook een ampèremeter toe waarmee de stroomsterkte door het lampje gemeten kan worden.
  4. (1p) Teken in de onderstaande linker schakeling een ampèremeter waarmee de stroomsterkte door de spanningsbron gemeten kan worden.
  5. (1p) Teken in de middelste schakeling een ampèremeter waarmee de stroomsterkte door het onderste lampje gemeten kan worden.
  6. (1p) Teken in de rechter schakeling een ampèremeter waarmee de stroomsterkte door het bovenste lampje gemeten kan worden.

  7. (6p) Lees in de onderste drie gevallen de ampèremeter af:

  8. Een leerling wil een stroomsterkte door een lampje meten met een ampèremeter. Hij verwacht een stroomsterkte tussen de 0,4 en 1,2 A.
    1. (1p) Teken in de afbeelding welke aansluitingen de leerling in dit geval het beste kan gebruiken.
    2. (1p) Na de meting blijkt de stroomsterkte 0,45 A te zijn. Waarom is het verstandig dat de leerling nu alsnog de andere rode aansluiting gebruikt.

  9. (3p) Een persoon wil de stroomsterkte meten door alle onderdelen in een parallelschakeling bestaande uit twee lampjes. Teken hieronder in alle drie de gevallen de schakeling.

                             

  10. (2p) Een leerling maakt een schakeling met daarin opgenomen een spanningsbron, een weerstand en een lampje. De leerling meet de stroomsterkte door de weerstand. Teken de bijbehorende schakeling. (Bron: Examen VMBO-T, 2011-1)


    (Bron: Examen VMBO-T, 2011-1)

 

§4     De spanning

In deze paragraaf voegen we het begrip spanning toe. De spanning vertelt ons hoeveel energie ladingen ontvangen of uitgeven als ze door een onderdeel in de stroomkring stromen.

De negatieve ladingen in de spanningsbron worden naar de pluspool getrokken. Deze aantrekkingskracht geeft ladingen de energie om door de schakeling te stromen. De spanning die over een spanningsbron staat vertelt ons hoeveel energie elke lading meekrijgt. Deze energie wordt daarna weer uitgegeven in de andere onderdelen in de schakeling. We meten de spanning in volt (V).

De meeste spanningsbronnen hebben een vaste spanning. Over een stopcontact staat bijvoorbeeld in Nederland altijd 230 V. We noemen dit ook wel de netspanning. Een normale AA-batterij heeft een spanning van 1,5 V. We kunnen ook spanningsbronnen aan elkaar koppelen. Hieronder zien we bijvoorbeeld twee AA-batterijen die in serie gekoppeld zijn. De totale spanning van beide batterijen samen is dan gelijk aan een optelling van de twee spanningen. In dit geval wordt dit 1,5 + 1,5 = 3,0 V.

De spanning meten we met een zogenaamde voltmeter (ook wel spanningsmeter genoemd). De voltmeter sluit je parallel aan over het onderdeel waarvan je de spanning wilt meten. Dit doe je door de voltmeter aan beide kanten van een onderdeel aan te sluiten. In de onderstaande afbeelding doen we dit voor een lampje.

Hier doen we hetzelfde voor een lampje in een serieschakeling en een parallelschakeling:

In de onderstaande afbeelding is zowel een spanningsmeter als een stroommeter aangesloten. Links zien we een realistische weergave van de schakeling en rechts een schematische versie.

         EXPERIMENT
In het rechter filmpje wordt gedemonsteerd hoe je een ampère- en een voltmeter aansluit:
DEMO-VIDEO:
Volt- en ampèremeters aansluiten

INSTRUCTIEVIDEO:
Spanning

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je weet dat de spanning staat voor de energie die een lading ontvangt van de spanningsbron of uitgeeft in de lampjes. We meten de spanning in volt (V).
  • Zorg dat je weet dat de netspanning in Nederland altijd gelijk is aan 230 V.
  • Zorg dat je weet dat je de spanning van spanningsbronnen in serie bij elkaar kan optellen.
  • Zorg dat je weet hoe je een voltmeter moet aansluiten in serie- en parallelschakelingen.

         Opdrachten
  1. (1p) Geef de eenheid van de spanning.
  2. (1p) Met welk meetinstrument wordt de spanning gemeten?
  3. (1p) Geef de netspanning.
  4. (2p) Teken een stroomkring met een spanningsbron en één lampje en voeg ook een ampèremeter toe waarmee de stroomsterkte door het lampje gemeten kan worden en een voltmeter waarmee de spanning over het lampje gemeten kan worden.
  5. (1p) Teken in de onderstaande linker schakeling een voltmeter waarmee de spanning over de spanningsbron gemeten kan worden.
  6. (1p) Teken in de middelste schakeling een voltmeter waarmee de spanning over het onderste lampje gemeten kan worden.
  7. (1p) Teken in de rechter schakeling een voltmeter waarmee de spanning over het bovenste lampje gemeten kan worden.

  8. (1p) Teken in de onderstaande schakeling een voltmeter waarmee de spanning over het linker lampje gemeten kan worden.

  9. (3p) Een persoon wil de spanning meten over alle onderdelen in een parallelschakeling bestaande uit twee lampjes. Teken hieronder in alle drie de gevallen de schakeling.

                             

  10. Een leerling sluit een weerstand aan op een spanningsbron. Ze wil de spanning over en de stroom door de weerstand meten.
    1. (2p) De leerling stelt de spanningsbron in op 2,0 V. Teken in de afbeelding welk meetbereik ze gebruikt op de voltmeter en teken de wijzer op de schaalverdeling vanuit punt P in de juiste stand.

    2. (2p) Dan stelt zij de spanningsbron in op 4,5 V. Teken in de afbeelding welk meetbereik ze gebruikt en teken de wijzer op de schaalverdeling vanuit punt P in de juiste stand.


    (Bron: Examen VMBO-T, 2019-1)
  11. Een leerling maakt een schakeling met daarin opgenomen een spanningsbron, een weerstand en een lampje.

    1. (2p) De leerling wil de stroomsterkte door en de spanning over de weerstand meten. Teken de bijbehorende schakeling.
    2. (2p) De leerling wil de stroomsterkte door en de spanning over de spanningsbron meten. Teken de bijbehorende schakeling.
  12. (1p) In een zaklamp worden in serie vier batterijen gestopt met elk een spanning van 1,5 V. Geef de totale spanning van de batterijen.
  13. Een computer werkt op zes batterijen van 1,2 V (zie de onderstaande afbeelding).

    1. (1p) Staat de batterijen parallel of in serie?
    2. (1p) Wat is de totale spanning van de batterijen?

    (Bron: Examen VMBO-T, 2013-1)
  14. In de onderstaande schakeling zijn vier ledlampen opgenomen (te herkennen aan de driehoekjes met de twee pijltjes ernaast). Ledlampen branden al als er een kleine stroom doorheen loopt.

    1. NIEUWE VRAAG (1p) Noteer de functie van de weerstand in deze schakeling.
    2. (2p) Kies de juiste optie: De batterijen zijn in serie / parallel geschakeld en de lampjes zijn in serie / parallel.
    3. (3p) De spanning over één batterij is 1,5V / 4,5V.

    (Bron: Examen VMBO-T, 2023-2)

 

§5     Elektriciteit in huis

In deze paragraaf gaan we het elektriciteitsnetwerk in huis bestuderen.

Als we de pluspool en de minpool van een spanningsbron direct verbinden met een materiaal met een erg kleine weerstand, dan ontstaat er kortsluiting. Door de kleine weerstand gaat er dan een grote stroom door het materiaal lopen (zie de linker onderstaande afbeelding). Deze grote hoeveelheid stroom kan gevaarlijk zijn voor de mens en kan ook gemakkelijk brand veroorzaken doordat er warmte en vonken vrijkomen (zie de rechter afbeelding).


(Afbeelding: ... / MdE; CC BY-SA 3.0)

         Demonstratievideo
In het rechter filmpje zien we hoeveel warmte er kan ontstaan bij kortsluiting:
DEMO-VIDEO:
Kortsluiting

         Demonstratievideo
Hiernaast zien we hetzelfde effect, maar dan bij hoogspanningskabels. Misschien heb je wel eens een vogel op een hoogspanningskabel zien zitten (zie de afbeelding onder het filmpje). Een vogel lijkt zich hier niet aan te storen. Dit komt omdat de vogel slechts één draad raakt en daarom geen onderdeel van een gesloten stroomkring vormt. In het onderstaande filmpje is een tak op hoogspanningskabels gevallen die twee kabels met elkaar verbindt. Nu is er wel een gesloten stroomkring! Hetzelfde gebeurt als er een verbinding is tussen een kabel en de grond (ook de grond kan vaak stroom geleiden).
DEMO-VIDEO:
Kortsluiting II

Om kortsluiting in huis te begrijpen, is het van belang het elektriciteitsnetwerk in huis te begrijpen. Als je een stopcontact van de muur schroeft (doe dit niet zonder begeleiding en zet eerst de groep uit waartoe het stopcontact behoort!), dan zijn drie draden zichtbaar (zie de onderstaande foto). De bruine draad is de zogenaamde fasedraad. Hierover staat een spanning. De blauwe draad is de nuldraad. Hierover staat geen spanning. Als deze twee draden verbonden worden, dan ontstaat kortsluiting. Als deze draden worden aangesloten op een elektrisch apparaat met een redelijke weerstand, dan hebben we een functionele gesloten stroomkring en gaat het apparaat werken. De geel-groene draad in de afbeelding bespreken we in een later jaar.

Om ons tegen kortsluiting te beschermen bevat de meterkast in huis een aantal zekeringen. Een ouderwetse zekering bestaat uit een draadje dat doorbrandt als de stroomsterkte boven een bepaalde waarde uitkomt. In de onderstaande afbeelding zien we bijvoorbeeld een zekering die bij 20 A doorbrandt.

In de onderstaande afbeelding zien we een voorbeeld van een meterkast. Onder in deze kast zie je de voedingskabel waardoor elektriciteit het huis binnenkomt. Daarboven zien we een grote hoofdschakelaar. Hiermee kan de spanning in het hele huis uit- en aangezet worden.

Boven de hoofdschakelaar zien we de groepenkast met daarin een hele rij zekeringen. In dit geval zien we moderne zekeringen die niet meer werken met het doorbranden van een draadje, maar met een schakelaar. Het voordeel hiervan is dat deze zekeringen niet elke keer vervangen hoeven te worden nadat ze doorbranden.

Vanaf elke zekering in de meterkast loopt een draad naar boven. Deze draden splitsen op en zijn verbonden met de vele stopcontacten in huis. Voor de veiligheid zijn de stopcontacten in huis opgedeeld in een aantal groepen, elk met een eigen zekering (zie de rechter afbeelding).

Apparaten die een grote stroom vragen, zoals de wasmachine of een elektrische kookplaat, wil je niet allemaal op dezelfde groep zetten, want dan kunnen de draden te warm worden en kan brand ontstaan. In dat geval spreken we van overbelasting. De zekeringen zorgen ervoor dat de stroom dan wordt uitgeschakeld.

INSTRUCTIEVIDEO:
Elektriciteit in huis

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je weet dat kortsluiting ontstaat als we de plus- en de minpool van een spanningsbron direct verbinden of verbinden met een materiaal met een lage weerstand. Er gaat hierdoor een grote stroom lopen. Dit kan gevaarlijk zijn.
  • Overbelasting ontstaat als we te veel apparaten op dezelfde groep aansluiten en de stroom zo te groot wordt. De draden worden hierdoor erg warm, waardoor brand kan ontstaan.
  • Zorg dat je weet dat in huis kortsluiting plaatsvindt als de fasedraad (bruine draad) en de nuldraad (blauwe draad) direct met elkaar verbonden worden.
  • Zorg dat je weet dat een zekering de stroom verbreekt als de stroomsterkte door de zekering boven een bepaalde waarde uitkomt. Dit gebeurt bij kortsluiting, maar ook bij overbelasting.
  • Zorg dat je weet dat elke groep in huis zijn eigen zekering heeft.

         Opdrachten
  1. OUDE VRAAG (1p) Wanneer treedt kortsluiting op?
  2. NIEUWE VRAAG (1p) Kortsluiting treedt op als de plus en de min van een spanningsbron worden verbonden met een materiaal met een erg lage / erg hoge weerstand. Hierdoor gaat een kleine / grote stroom door de draad lopen.
  3. (1p) Leg uit waarom een zekering belangrijk is bij kortsluiting.
  4. OUDE VRAAG (1p) Wanneer treedt overbelasting op?
  5. NIEUWE VRAAG Apparaten die een grote stroom vragen, zoals de wasmachine of een elektrische kookplaat, mogen niet op dezelfde groep aangesloten worden.
    1. (1p) Leg uit waarom dit niet mag.
    2. (1p) Hoe noemen we dit?
    3. (1p) Schakelt ook hier een zekering de stroom uit?
  6. OUDE VRAAG (1p) Leg uit waarom een zekering belangrijk is bij overbelasting.
  7. OUDE VRAAG (1p) Leg uit waarom apparaten die een grote stroom vragen, zoals de wasmachine of een elektrische kookplaat, niet op dezelfde groep aangesloten worden.
  8. (2p) De twee gaten van het stopcontact zijn verbonden met een bruine en een blauwe draad. Hoe heten deze draden en wat gebeurt er als deze draden elkaar raken?
  9. In een draad van een lamp zitten minimaal twee draden (zie de onderstaande afbeelding).

    1. (1p) Waarom zijn er minimaal twee draden nodig?
    2. (1p) Een leerling knipt per ongeluk een draad van een lamp door die is aangesloten op het stopcontact. Hierdoor is een vonk zichtbaar, er ontstaat een gat in het metaal van de schaar en daarna wordt de stroom automatisch uitgeschakeld. Wat is er gebeurd.
  10. Het elektriciteitsnetwerk in huis bestaat uit een aantal groepen die elk zijn beveiligd met een zekering van 20 A. De volgende apparaten worden op één groep aangesloten: een koelkast (0,9 A), een magnetron (6,5 A) en een wasmachine (15,3 A).
    1. (1p) Leg zonder berekening uit of deze installatie een verstandig plan is.
    2. (2p) Laat met een berekening zien of er sprake is van overbelasting of niet.