KLAS 2

Ook de drie fasen kunnen we met het deeltjesmodel begrijpen. Zoals je in een eerder hoofdstuk geleerd hebt kan een stof in één van drie fasen bevinden: vast, vloeibaar en gas. Een stof is vast als de temperatuur onder het smeltpunt ligt. Een stof is vloeibaar als de temperatuur tussen het smeltpunt en het kookpunt ligt en een stof is gasvormig als de temperatuur boven het kookpunt ligt (zie de onderstaande afbeelding).

Hieronder zien we de drie fasen op atomaire niveau afgebeeld. In de onderstaande linker afbeelding is een vaste stof op atomaire niveau afgebeeld. De atomen in een vaste stof zitten op een vaste plaats en kunnen op deze plaats alleen een beetje heen en weer trillen. Alleen bij 0K staan de deeltjes helemaal stil.

Bij een vloeistof zitten de atomen nog steeds tegen elkaar aan, maar hebben ze geen vaste plek meer. Ze kunnen nu vrij langs elkaar heen bewegen (zie de middelste afbeelding). Dit verklaart de beweeglijkheid van vloeistoffen. In een gas zijn de atomen helemaal los van elkaar en vliegen kriskras door elkaar heen (zie de rechter afbeelding).

Als een stof van fase verandert, dan spreken we van een faseovergang. Er zijn zes verschillende faseovergangen (zie de onderstaande afbeelding).

Als een vloeistof in een vaste stof verandert, dan noemen we dit stollen. Als een vaste stof in een vloeistof verandert, dan noemen we dit smelten. Water stolt als we het afkoelen onder de 0 °C en smelt als we het verwarmen boven de 0 °C. We noemen 0 °C daarom het smeltpunt of het stolpunt van water. Verschillende stoffen hebben een verschillend smeltpunt.

Als een vloeistof in een gas verandert, dan noemen we dit verdampen. Als een gas in een vloeistof verandert, dan noemen we dit condenseren (of condensatie). Water verdampt als we het verwarmen boven de 100 °C en condenseert als we het afkoelen onder de 100 °C. We noemen 100 °C daarom het kookpunt van water. Verschillende stoffen hebben een verschillend kookpunt. Condensatie treedt bijvoorbeeld op in de linker onderstaande afbeelding. Waterdamp in de lucht komt in aanraking met de koude fles en op deze manier ontstaan waterdruppeltjes aan de buitenkant van de fles. Ook dauw en mist ontstaan door condensatie (zie de twee rechter afbeeldingen).

Als een gas in een vaste stof verandert, dan noemen we dit rijpen. Als een vaste stof in een gas verandert, dan noemen we dit sublimeren. Als het in de winter vriest, dan kan de waterdamp uit de lucht direct bevriezen. Bij het rijpen van water ontstaan kleine ijskristalletjes (zie de onderstaande afbeeldingen). De ijskristallen in de vrieskist zijn ook door rijpen ontstaan. Sublimeren komt minder vaak voor. Tijdens droge winterdagen zien we soms sneeuw verdwijnen, terwijl het de hele dag heeft gevroren. Sneeuw is in dat geval gesublimeerd tot waterdamp.

Ook faseovergangen kunnen we met het deeltjesmodel beschrijven. Als we de vaste stof verwarmen, dan gaan de moleculen steeds harder trillen. Als het smeltpunt bereikt is, dan gaan de moleculen zo hard trillen, dat ze niet meer op hun vaste plek kunnen blijven zitten. Hoewel de moleculen nog steeds dicht tegen elkaar aan liggen, beginnen de moleculen nu langs elkaar te bewegen. Als dit gebeurt, is het materiaal aan het smelten en ontstaat er een vloeistof. Als we de stof nog verder verwarmen, dan bereiken we op een gegeven moment het kookpunt. Bij het kookpunt bewegen de moleculen zo snel dat ze ontsnappen uit de vloeistof. Als dit gebeurt, is het materiaal aan het verdampen en ontstaat er een gas.

Als we water koken, dan blijft de temperatuur van het water in de pan 100 °C. Ook dit kunnen we verklaren. Als je warmte blijft toevoegen aan het water, dan gaan aan aantal deeltjes wel extra hard trillen, maar deze trillen dan zo hard dat ze meteen uit het water schieten. De temperatuur in het water blijft daardoor gelijk.




Training



    • Zorg dat je de faseovergangen kent en met behulp van smelt- en kookpunten kan achterhalen in welke fase een stof zich bevindt. Zorg ook dat je al deze processen met het deeltjesmodel kan verklaren.

    1. Hoe noem je de faseovergang van een gas naar een vloeistof?
    2. Hoe noem je de faseovergang van een vaste stof naar een gas?
  1. Geef in de volgende situaties aan welke faseovergang er plaats vindt:
    1. Bij koud weer komen nevelwolkjes uit je mond.
    2. Een koud glas limonade beslaat aan de buitenkant.
    3. IJkristallen vormen op de producten in de vriezer.
    4. Kleren drogen snel op in de wind.
    5. Je maakt ijsklontjes in de vriezer.
    6. De badkamerspiegel beslaat als je de douche uit stapt.
    7. Mist klaart op in de loop van de ochtend.
    8. Dauwdruppels vormen op grassprieten
  2. Leg uit waarom een faseovergang geen chemische reactie is.
  3. Leg met het deeltjesmodel uit dat gas wel gemakkelijk samengeperst kan worden en een vloeistof niet.
  4. Leg met het deeltjesmodel uit dat je sommige kristallen in sommige richtingen vrij gemakkelijk kan splijten en in andere richtingen niet.
  5. Als we een eitje koken, dan zien we al bij 60 °C belletjes ontstaan in het water.
    1. Hoe weet je dat deze belletjes niet uit waterdamp bestaan?
    2. Is het vast worden van het ei een faseovergang of niet?
  6. Een leerling komt een kamer binnen en zijn bril beslaat. Leg uit wat er gebeurt is en onder welke omstandigheden dit gebeurt.
  7. Zoek het smeltpunt van de volgende stoffen op en leg bij elke stof uit of deze vast is bij kamertemperatuur (20°C) :
    aceton, glucose en methaan.
  8. Eenzelfde plas water kan op een bepaalde dag veel meer tijd nodig hebben om te verdampen dan op een andere dag. Geef hiervoor een verklaring.
  9. De lucht bevat maximaal 4% waterdamp. Deze waterdamp condenseert bijvoorbeeld bij het ontstaan van mist. De lucht bevat ook 80% stikstof. Leg uit waarom stikstofgas niet condenseert en waterdamp wel.
  10. Leg met behulp van het deeltjesmodel uit wat er gebeurt als een vloeistof verdampt.
  11. In de volgende afbeelding zien we bij A stoom ontsnappen uit een ketel. Bij B wordt de stoom een nevel. Uiteindelijk lijkt de nevel 'in het niets' te verdwijnen (dit is niet aangegeven in de afbeelding). Geef bij elk van deze drie processen de naam van de faseovergang.

  12. Wat bevindt zich tussen de deeltjes in de gasfase?
  13. In het onderstaande filmpje zien we een aantal experimenten die worden gedaan met vloeibaar stikstof. Stikstof wordt een vloeistof onder de -196°C. (Bron: Spangler Science)
    1. Als je goed kijkt zie je dat het vloeibare stikstof aan het koken is. Waarom gebeurt dit?
    2. Een ballon krimpt in vloeibare stikstof. Verklaar dit met het deeltjesmodel.
    3. Aan het eind zien we dat er nevels ontstaan als er water bij de stikstof wordt gedaan. Deze nevels bestaan niet uit stikstof, maar uit waterdruppels. Waar komt dit water vandaan en welke faseovergang heeft het ondergaan?
  14. Ether is een vloeistof die erg snel verdampt. De snelste deeltjes in ether zijn bij kamertemperatuur al snel genoeg om uit de vloeistof te ontsnappen. Verklaar met behulp van het deeltjesmodel wat er met de temperatuur van ether gebeurt als de snelste deeltjes ontsnappen.
  15. NOTEER IN HET ONLINE LOGBOEK wat je moet weten over faseovergangen. Schrijf in ieder geval over hoe deze overgangen met het deeltjesmodel te verklaren zijn. Noem ook wat belangrijke voorbeelden van faseovergangen die je bij het maken van de opdrachten tegengekomen bent. Wat moet je nog meer echt onthouden voor de toets?