In een vorige paragraaf hebben we gelezen dat de spanningsbron zelf geen weerstand heeft. Toch kunnen we wel spreken van de totale weerstand van een schakeling. We gebruiken hiervoor het begrip vervangingsweerstand (Rv). Hieronder zien we bijvoorbeeld links twee weerstanden in serie. De totale weerstand van de twee weerstanden samen noemen we de vervangingsweerstand (zie de afbeelding rechts).
Voor twee weerstanden in serie geldt:
$$ R_v = R_1 + R_2 \;\;\;\;\;\;\;\;\;\; \mathrm{(serie)} $$Vraag: In een serieschakeling zijn twee lampjes opgenomen. Eén van de lampjes heeft een weerstand van 20Ω en het andere lampje heeft een weerstand van 50Ω. De spanning over de spanningsbron is 18V. Hoe groot is de spanning over beide weerstanden?
Antwoord: In vorige paragrafen losten we dit soort problemen op door de regels voor de stroomsterkte en de spanning te gebruiken. Bij deze vraag is dit echter niet mogelijk. Met de vervangingsweerstand kunnen we wel het antwoord op de vraag vinden. Er geldt:
$$ R_1 + R_2 = R_v $$ $$ 20 + 70 = 90 \Omega $$We hebben de serieschakeling nu versimpeld tot een schakeling met maar één onderdeel (zie de onderstaande afbeelding) en hiermee is gemakkelijk te rekenen. Als de spanning over de spanningsbron 18V is, dan is de spanning over de vervangingsweerstand dat ook. Hiermee kunnnen we de dan de stroomsterkte in de schakeling uitrekenen:
$$ \frac{U}{R}=I $$ $$ \frac{18}{90} = 0,20A $$De spanningsbron levert in de rechter schakeling dus 0,20A. Dit moet dus ook waar zijn voor de linker schakeling. Met dit gegeven vinden we de spanning van beide lampjes:
$$ IR = U $$ $$ 0,20 \times 20 = 4,0V $$ $$ 0,20 \times 70 = 14V $$Ook twee weerstanden die parallel zijn aangesloten kunnen we vervangen door een vervangingsweerstand. In dat geval geldt:
$$ G_v = G_1 + G_2 \;\;\;\;\;\;\;\;\;\; \mathrm{(parallel)} $$Hierbij is de geleidbaarheid (G) als volgt te berekenen:
$$ G = \frac{1}{R} $$Grootheid | SI-eenheid |
Geleidbaarheid (G) | Siemens (S) |
Weerstand (R) | Ohm (Ω) |
Vraag: In een parallelschakeling zijn twee lampjes opgenomen. Eén van de lampjes heeft een weerstand van 20Ω en het andere lampje heeft een weerstand van 50Ω. Hoe groot is de vervangingsweerstand van deze schakeling?
Antwoord: Eerst rekenen we de geleidbaarheid van de weerstanden uit en vullen we deze waarden in de andere formule in:
$$ G_1 = \frac{1}{R_1} = \frac{1}{20} = 0,05$$ $$ G_2 = \frac{1}{R_2} = \frac{1}{50} = 0,02$$ $$ G_{v} = G_1 + G_2 $$ $$ 0,05 + 0,02 = 0,07 S $$Met de totale geleidbaarheid kunnen we de totale weerstand van de schakeling uitrekenen:
$$ R_{v} = \frac{1}{G_{v}} $$ $$ \frac{1}{0,07} = 14\Omega $$De vervangingsweerstand van de parallelschakeling is dus 14Ω.
Zoals je kan zien is de vervangingsweerstand kleiner dan de weerstanden van de componenten! Dit klinkt verrassend, maar is goed te begrijpen. Door de vervangingsweerstand gaan evenveel ladingen als door beide weerstand samen! De vervangingsweerstand laat dus meer ladingen door dat de afzonderlijke weerstanden en heeft dus een kleinere weerstand!
Vraag A: Eerst worden twee weerstanden aangesloten op een batterij van 9,0V. Bereken de spanning over de rechter weerstand.
Antwoord: Eerst bestuderen we de schakeling zonder het lampje. Dit is een serieschakeling en de vervangingsweerstand wordt dus:
$$ R_v = R_1 + R_2 $$ $$ 22 + 33 = 55\Omega$$Met de vervangingsweerstand kunnen we de stroomsterkte van de spanningsbron uitrekenen:
$$ I = \frac{U}{R} = \frac{9,0}{55} = 0,16A $$De stroomsterkte is in een serieschakeling overal gelijk, dus hiermee kunnen we de spanning over beide weerstanden uitrekenen:
$$ U = IR $$ $$ 0,16 \times 22 = 3V $$ $$ 0,16 \times 33 = 6V $$De spanning van de rechter weerstand is dus 6V.
Vraag B: Er wordt parallel aan de rechter weerstand een extra lampje toegevoegd. Laat zien of dit ervoor zorgt dat de spanning over de rechter weerstand groter wordt, kleiner wordt of gelijk blijft.
Als we het lampje parallel aansluiten, dan wordt de vervangingsweerstand van de gehele schakeling automatisch kleiner. Dit komt omdat het lampje zorgt voor een tweede stroomkring en er dus meer ladingen door het systeem kunnen stromen. De stroomsterkte van de spanningsbron wordt hierdoor dus groter.
De stroomsterkte door de spanningsbron is gelijk aan de stroomsterkte door weerstand R1. Dus ook de stroomsterkte door deze weerstand neemt toe. Met de formule U = IR zien we dan dat de spanning voor weerstand R1 moet toenemen.
De spanning van R1 en R2 samen gelijk moet zijn aan 9,0V. Als de spanning over R1 stijgt, dan moet de spanning over R2 dalen om het totaal op 9,0V te houden. De spanning over weerstand R2 wordt dus kleiner op het moment dat we het extra lampje parallel aansluiten.
Ook van gemengde schakelingen kunnen we de vervangingsweerstand uitrekenen, maar dan moeten we dit in meerdere stappen doen. Kijk bijvoorbeeld eens naar de linker onderstaande schakeling. Eerst vervangen we de twee weerstanden in serie door een vervangingsweerstand Rv,12 (zie de middelste afbeelding). Omdat deze weerstanden in serie staan, gebruiken we:
$$ R_{v,12} = R_1 + R_2 $$We hebben de gemengde schakeling nu vereenvoudigd tot een gewone parallelschakeling. De totale vervangingsweerstand wordt dus:
$$ G_v = G_3 + G_{v,12} $$