In deze paragraaf gaan we de begrippen spanning en stroomsterkte gebruiken om te rekenen met verschillende soorten schakelingen.
Laten we eens kijken hoe het zit met de stroomsterkte in een aantal verschillende schakelingen. In de onderstaande animatie zien we lading stromen door een serieschakeling. In een serieschakeling gaat alle lading door alle lampjes heen. De hoeveelheid lading die uit de spanningsbron stroomt is dus gelijk aan de hoeveelheid lading die het rechter lampje in stroomt en even later het linker lampje in stroomt. De stroomsterkte is in een serieschakeling dus in alle onderdelen gelijk.
In een parallelschakeling zijn er meerdere stroomkringen waarover de lading zich verdeelt. Hoe de stroomsterkte zich verdeelt hangt af van de weerstand van de lampjes. Alleen als de lampjes dezelfde weerstand hebben, zal de stroomsterkte door beide lampjes gelijk zijn.
Laten we nu een gemengde schakeling bestuderen. Hieronder zien we 4 A uit de spanningsbron stromen. Al deze lading komt aan bij de rechter lamp. Hier is de stroomsterkte dus ook 4 A. Daarna splitsen de ladingen op. Stel dat 1 A bovenlangs gaat, dan weet je dat de rest (3 A) onderlangs moet gaan.
In de onderstaande afbeelding stroomt 10 A uit de spanningsbron. Bij punt P splitsen de ladingen op. Als blijkt dat 2 A linksaf gaat, dan moet de rest (8 A) dus bovenlangs gaan. Deze 8 A gaat door beide bovenstaande lampjes heen. Door elk stroomt dus 8 A.
Som van toestromende stroomsterktes (ΣIin) | ampère (A) |
Som van wegstromende stroomsterktes (ΣIuit) | ampère (A) |
Som van stroomsterktes (ΣI) | ampère (A) |
Laten we nu de spanning bestuderen. Hieronder zien we bijvoorbeeld een serieschakeling. Stel dat de spanningsbron een spanning van 20 V heeft, dan betekent dit dat elke coulomb aan lading 20 J aan energie meekrijgt om te besteden in de schakeling. Elke lading gaat in deze schakeling door beide lampjes heen. Als gevolg moet elke lading zijn energie verdelen over de twee lampjes. De 20 V aan spanning wordt dus verdeeld over de lampjes. Hoe de spanning precies verdeeld wordt hangt af van de weerstand van de lampjes. Alleen als de lampjes dezelfde weerstand hebben, zal de spanning over beide lampjes gelijk zijn.
In een parallelschakeling gaat een enkele lading maar door één lampje heen. Elke lading besteed dus al zijn energie in slechts één lampje. Als de spanningsbron een spanning van 20 V heeft, dan heeft in een parallelschakeling elk lampje dus ook een spanning van 20 V. Het veranderen van de weerstanden heeft hier geen invloed op.
Nu tijd voor gemengde schakelingen. De onderstaande schakeling bestaat uit twee stroomkringen (in rood aangegeven). Sommige ladingen gaan door de ene stroomkring en sommige ladingen gaan door de andere stroomkring. In elke stroomkring moet een coulomb aan lading in totaal 12 J kwijtraken. Als gegeven is dat over rechter lamp een spanning van 8 V staat, dan moet over de twee linker lampen dus elk een spanning van 4 V staan. Op deze manier wordt in elke stroomkring 12 J aan energie besteed. Voor elke stroomkring geldt dus dat de spanning van de spanningsbron gelijk is aan de spanning van de onderdelen in deze stroomkring tezamen.
Spanning van spanningsbron (Ubron) | volt (V) |
Som van spanningen in stroomkring (ΣU) | volt (V) |
Som van spanningen in stroomkring (ΣU) | volt (V) |
In de onderstaande voorbeeld passen we de wet van Kirchhoff in een ingewikkeldere schakeling toe. Bedoeling is om de spanning van U1 en U2 te berekenen. De pijlen in de afbeelding geven de stroomrichting aan.
Laten we eerst naar stroomkring F-A-B-E kijken. De wet van Kirchhoff wordt hier:
$$ U_A + U_1 + U_2 + U_B = 0 $$Als we de stroomkring vanaf punt F volgen, dan komen we eerst een spanningsbron van 8 V tegen. Omdat de spanning hier van min naar plus loopt, zorgt dit voor een positieve spanning in de wet van Kirchhoff. Door de weerstand die daarop volgt hebben we een negatieve spanning van 3 V. De spanning is negatief, omdat de spanning door deze weerstand heen afneemt. Dan komen we nog een weerstand tegen met een onbekende spanning. We zien hier al dat de spanning positief moet zijn, omdat we hier tegen de stroom in gaan. De stroomkring eindigt met nog een spanningsbron. We vinden hier een negatieve waarde, omdat we van de plus naar de min bewegen. Er geldt dus:
$$ 8 + (-3) + U_2 + (-7) = 0 $$ $$ U_2 = +2 \text{ V} $$In de opdrachten gaan we ook stroomkring F-A-C-D bestuderen.