We meten de stroomsterkte met een ampèremeter. De ampèremeter sluit je in serie met het onderdeel waar je de stroomsterkte van wilt meten. Dit doe je door aan één kant van het onderdeel de draden los te halen en de ampèremeter hiertussen te voegen. In de onderstaande animaties kan je zien hoe dit moet:

         

We meten de spanning met een voltmeter. De voltmeter sluit je parallel aan over het onderdeel waar je de spanning van wilt meten. Dit doe je door de voltmeter aan beide kanten van een onderdeel aan te sluiten:

        

➍ In sommige gevallen worden voltmeters niet direct over één onderdeel aangesloten. In dat geval is het belangrijk dat we iets beter begrijpen wat een voltmeter precies meet. In de volgende afbeelding zien we in rood aangegeven hoeveel volt een lading op verschillende plekken nog over heeft. Als we een voltmeter op twee plekken aansluiten, dan meten we het verschil tussen de spanning op deze twee punten (zie de tweede afbeelding). De linker voltmeter zit bijvoorbeeld tussen een spanning van 4V en een spanning van 12V in. De voltmeter geeft daarom dus 12 - 4 = 8V aan. Bij de rechter voltmeter is de spanning aan beide uiteinden 12V. De voltmeter geeft hier dus 12 -12 = 0V aan.

  • Zorg dat je weet wat spanning is en dat dit gemeten wordt in volt.
  • Zorg dat je de wet van Kirchhoff kan toepassen in verschillende schakelingen.
  • Zorg dat je weet dat de netspanning in Nederland gelijk is aan 230V.
  • Zorg dat je weet dat als je spanningsbronnen in serie zet, dat je de spanning van beide bronnen dan beide elkaar op kan tellen.



  • Training





      • Zorg dat je een val met en zonder luchtwrijvingskracht in een (x,t)- en (v,t)-diagram kan herkennen.

    1. DOEL: Rekenen met stroomsterkte en spanning in gemengde schakelingen.
    2. Leg uit wat het betekent als we zeggen dat een spanningsbron een spanning van 6V levert.
    3. Verklaar de volgende correcte uitspraken met behulp van het begrip spanning.
      1. De spanning is overal gelijk in een parallelschakeling.
      2. De spanning wordt verdeeld over de lampjes in een serieschakeling.
    4. Hieronder zien we drie schakelingen. In elke schakeling wordt hetzelfde type lampje gebruikt.

      1. Reken de spanning over elk lampje in deze schakelingen uit.
      2. Leg uit in welke schakeling de stroomsterkte het kleinst is en in welke het grootst.
      3. Leg met behulp van de begrippen stroomsterkte en spanning uit in welke schakeling de lampjes het felst branden.
    5. Geef in de linker schakeling aan wat de spanning van de spanningsbron is en in de rechter schakeling wat de spanning van de lampjes is.
         
    6. Hieronder zien we twee schakelingen met een aantal dezelfde lampjes:

      1. Beschrijf wat er gebeurt als een lampje in de bovenste schakeling doorbrandt.
      2. Beschrijf wat er gebeurt als een lampje in de onderste schakeling doorbrandt.
      3. Leg uit of de spanning over de lampjes verandert als we een lampje uit de onderste schakeling verwijderen.
    7. Schat van 0 tot 100% hoever je gevorderd bent in het behalen van het doel. Wat is de belangrijkste les die je bij het maken van de opdrachten geleerd hebt? Waar moet je goed op letten bij het maken van dit type opdrachten?