Geluid

§1 Trillingen en golven

Dit hoofdstuk gaat over geluid. Om geluid goed te begrijpen moeten we eerst iets leren over trillingen en golven. Laten we beginnen met een trilling. Een trilling is een simpel heen en weer bewegen van een voorwerp. Hieronder zien we bijvoorbeeld een blokje aan een veer die een trillende beweging maakt. Merk op dat het blokje heen en weer beweegt om de middelste gestreepte lijn. Dit wordt de evenwichtsstand genoemd. De afstand dat het midden van het blokje van de evenwichtsstand af is noemen we de uitwijking (u). De grootste uitwijking die het blokje heeft wordt de amplitude (A) genoemd.


In de onderstaande animatie wordt links in een touw een trillende beweging gemaakt. De trilling is in dit geval op en neer. De trilling in het touw zorgt ervoor dat de rest van het touw ook in beweging komt. Elke stukje van het touw brengt het volgende in beweging. We noemen de kettingreactie een golf. In de onderstaande animatie gaat de golf naar rechts door het touw, maar als je goed kijkt bewegen alle deeltjes waar het touw van gemaakt is alleen maar omhoog en omlaag. Elk deeltje in het touw voert dus een trilling uit en tezamen vormen de deeltjes een golf.

Error: Embedded data could not be displayed.

Net als in een touw, kunnen ook in de lucht golven ontstaan. Dit worden geluidsgolven genoemd. Deze golven ontstaan als we een voorwerp in de lucht in trilling brengen. Als deze golven bij je oor terecht komen, dan neem je geluid waar.

In geval van geluid noemen we het trillende voorwerp een geluidsbron. Bij een gitaar is het de snaar die trilt, bij een luidspreker de conus en bij onze stem de stembanden (je kan de trilling voelen als je je hand bij je keel houdt terwijl je praat).

In de onderstaande animatie zien we hoe de geluidsgolven ontstaan. Het trillende voorwerp botst tegen de omliggende luchtdeeltjes. Deze deeltjes botsen weer tegen de volgende luchtdeeltjes aan etc. Volg eens één van de deeltjes in de animatie. Je ziet dat de deeltjes net als in het touw alleen heen en weer bewegen om een evenwichtsstand. De beweging van de deeltjes zorgt ervoor dat er delen ontstaan met een hoge luchtdruk (veel deeltjes) en met een lage luchtdruk (weinig deeltjes). Deze gebieden van hoge en lage druk vormen de golf die in deze animatie naar rechts beweegt. De trommelvlies in ons oor is gevoelig voor deze drukverschillen en zo nemen we geluid waar.

Geluidsgolven komen niet alleen in lucht voor. In elk materiaal kunnen geluidsgolven ontstaan. Vooral in metalen kunnen geluidsgolven goed ontstaan. Als je een lange metalen voorwerp hebt (zoals een verwarming) en hier je oor tegen legt en iemand anders een aantal meters verder een klein tikje tegen de verwarming geeft, dan kan je het al heel goed horen. De stof waarin de geluidsgolven zich verplaatsen noemen we het medium. Zonder medium is er geen geluid. In een vacuüm ruimte kunnen dus geen geluidgolven vormen. Op de maan of in de ruimte zou men daarom zonder radiocommunicatie niet met elkaar kunnen praten.



 Targets:
  • Zorg dat je een trilling kan beschijven aan de hand van de begrippen evenwichtsstand, uitwijking en amplitude.
  • Zorg dat je weet wat het verschil tussen een trilling en een golf is. Zorg ook dat je weet hoe een golf in een touw ontstaat.
  • Zorg dat je weet dat geluid wordt veroorzaakt door het trillen van voorwerpen in de lucht.
  • Zorg dat je weet wat geluidsgolven zijn en hoe ze zich voorplanten.
  • Zorg dat je weet wat het medium van geluid is en dat je weet dat zonder medium er ook geen geluid is.

  1. Noem minstens drie geluidsbronnen.
  2. Waarom heeft geluid een medium nodig?
  3. Leg uit wat het verschil is tussen een trilling en een golf.
  4. Geluid wordt veroorzaakt door trillende voorwerpen. Wat trilt er als we spreken? En wat trilt er we een mug horen zoemer?
  5. Een bel wordt aangezet in een ruimte die langzaam vacuüm wordt gepompt. Leg uit wat er met het geluid gebeurt?

§2 De oscilloscoop

We kunnen geluid zichtbaar maken met behulp van een oscilloscoop. Als geluidsgolven aankomen in een microfoon, dan gaat een onderdeel in de microfoon trillen. Deze trilling kan dat weergegeven worden op een schermpje (zie de onderstaande afbeelding).

De grafiek geeft aan hoe de uitwijking van het trillende onderdeel verandert in de tijd. In de onderstaande afbeelding zien we dat in het midden van de grafiek de uitwijking nul is. Als de uitwijking boven de nul komt, dan is er een golf met hoge druk in de microfoon beland. Als de uitwijking onder de nul komt, dan is er een golf met lage druk aangekomen. De maximale uitwijking noemen we wederom de amplitude (A).

In de bovenstaande afbeelding kunnen we ook aflezen hoe lang een trilling duurt. De tijdsduur van één trilling noemen we de trillingstijd (T). Een trilling heeft plaatsgevonden elke keer als een beweging weer opnieuw begint. In de afbeelding zien we twee manieren om de trillingstijd te meten.

Maar hoe kunnen we met de oscilloscoop daadwerkelijk weten hoe lang een trilling heeft geduurd? Dit kan je doen door te kijken op welke tijdsbasis de oscilloscoop is ingesteld. In dit geval is de oscilloscoop ingesteld op 1 ms/div. Dit betekent dat elk hokje op de horizontale as overeenkomt met 1 milliseconde. Een trilling is in de bovenste afbeeling twee hokjes breed. De trillingstijd is dus 2 ms.

Er zitten 1000 milliseconde in een seconde. Dit betekent dat de bovenstaande trilling 1000 / 2 = 500 keer per seconde trilt. We noemen het aantal trillingen per seconde de frequentie (f). We meten de frequentie in Hertz (Hz). In dit geval is de frequentie van het geluid dus 500 Hz.

We hadden dit ook met een formule uit kunnen rekenen:

$$ f = \frac{1}{T} \,\,\,\,\,\,\textbf{(gebruik SI-eenheden)} $$
Trillingstijd (T) Seconde (s)
Frequentie (f) Hertz (Hz)

Omdat hertz een SI-eenheid is, moeten we ook de trillingstijd in zijn SI-eenheid invullen als we met deze formule werken. Voor de trillingstijd is dat de seconde. In dit geval wordt de berekening:

$$ 2 \text{ ms} = 0,002 \text{ s}$$ $$ f = \frac{1}{T}=\frac{1}{0,002}= 500 \text{ Hz}$$

 Targets:
  • Zorg dat je begrijpt wat ms/div betekent.
  • Zorg dat je de uitwijking en de trillingstijd kan aflezen van een oscilloscoopbeeld.
  • Zorg dat je kan rekenen met de formule f=1/T.

  1. Een luidspreker produceert een toon van 2035 Hz. Wat is de trillingstijd van deze toon in milliseconde?
  2. Een stemvork trilt in 1000 keer in 5 seconde. Wat is de frequentie en wat is de trillingstijd van deze trilling?
  3. Een boom waait 5x heen en weer in 10 seconden. Wat zijn de trillingstijd en de frequentie?
  4. Een kolibri beweegt tijdens het vliegen zijn vleugels erg snel op en neer. Hierdoor is een zoemend geluid te horen met een frequentie van zo'n 55 Hz.
    1. Hoelang duurt één trilling met zijn vleugels?
    2. De beweging wordt vastgelegd met een camera die 1100 beelden per seconde kan maken. In hoeveel frames wordt één trilling van de vleugel van de kolibrie vastgelegd?
  5. Een saxofonist speelt twee tonen. De tweede toon heeft een grotere frequentie. Is de trillingstijd groter of kleiner geworden?
  6. Hieronder zien we het oscilloscoopbeeld van een zuivere toon. De tijdsbasis is 5 ms/div.
    1. Bereken de frequentie van deze toon.
    2. Dezelfde toon een octaaf hoger heeft een dubbel zo grote frequentie. Teken het oscilloscoopbeeld van deze toon met dezelfde tijdsbasis.
  7. Hieronder zien we het oscilloscoopbeeld van een zuivere toon. De tijdsbasis is 0,2 ms/div.
    1. Bereken de frequentie van deze toon.
    2. Teken dezelfde toon als we de tijdsbasis op 1 ms/div zouden zetten.

§3 Toonhoogte en geluidsterkte

Hieronder zien we twee grafieken die we op een oscilloscoop zouden kunnen zien. In de bovenste twee afbeeldingen heeft de linker grafiek een kleine amplitude en de rechter een grote amplitude. Dit verschil vertelt ons hoe 'hard' het geluid is. De 'hardheid' van het geluid noemen we in de natuurkunde de geluidsterkte. We meten de geluidsterkte in decibel (dB).

Geluid moet boven een bepaalde geluidsterkte uitkomen om gehoord te kunnen worden. Deze minimale geluidsterkte is echter verschillende voor verschillende frequenties. Dit is te zien in de onderstaande grafiek. Deze grafiek wordt de gehoordrempel genoemd. Merk op dat de stappen op de horizontale as niet gelijk zijn. Dit is gedaan omdat op deze manier de details in de grafiek het best weergegeven kunnen worden.

In de onderste twee afbeeldingen heeft de linker grafiek een kleine frequentie (en dus een grote trillingstijd) en de rechter een grote frequentie (en dus een kleine trillingstijd). Dit verschil vertelt ons welke toonhoogte het geluid heeft. Geluid met een lage frequentie heeft een lage toon. Geluid met een hoge frequentie heeft een hoge toon.

De verschillende noten van een muziekinstrument hebben dus allemaal hun eigen frequentie. De noot a heeft bijvoorbeeld een frequentie van 440 Hz. Hieronder zien we de frequentie van een aantal noten.

Noot Frequentie (Hz)
C 261,63
D 293,66
E 329,60
F 349,23
G 392,00
A 440,00
B 493,88


 Targets:
  • Zorg dat je weet wat de geluidsterkte is en hoe je met behulp van een oscilloscoop onderscheid kan maken tussen een toon met een hoge en een lage geluidsterkte.
  • Zorg dat je weet wat de gehoordrempel is en dat deze drempel een andere waarde heeft voor verschillende frequenties.
  • Zorg dat je weet wat toonhoogte is en hoe je met behulp van een oscilloscoop onderscheid kan maken tussen een toon met een hoge en een lage toon.

  1. Wat is de relatie tussen de toonhoogte en de frequentie?
  2. Gezoem van een mug heeft een hogere toonhoogte dat het gezoem van bijvoorbeeld een hommel. Welk insect beweegt zijn vleugels vaker op en neer?
  3. Een pianotoets wordt eerst hard en dan zacht aangeslagen.
    1. Is de frequentie verschillend?
    2. Is de trillingstijd verschillend?
    3. Is de amplitude verschillden?
  4. Een saxofonist speelt twee tonen. De eerste toon is laag en heel hard. De tweede toon is juist hoog en zacht. Teken hoe de twee tonen eruit zien op de oscilloscoop.
  5. Leg uit wat de gehoordempel is.
  6. Een stemvork wordt aangeslagen. Na een tijdje wordt de toon steeds zachter hoorbaar.
    1. Leg uit of de frequentie verandert tijdens het zachter worden van het geluid?
    2. Leg uit of de amplitude verandert tijdens het zachter worden van het geluid?

§4 De golfsnelheid

Net als alle voorwerpen hebben ook golven een snelheid. Neem bijvoorbeeld weer de golf die in de onderstaande animatie in een touw ontstaat. Je kan hier de golfsnelheid bepalen door de lengte van het touw te meten en te meten hoe lang het duurt voordat een deel van de golf door het touw is bewogen. Net als in het hoofdstuk beweging berekenen we de snelheid dan met deze formule:

$$ v_{golf} = \frac{\Delta x}{\Delta t} $$

Error: Embedded data could not be displayed.

Ook bij geluidsgolven is dit te doen, alleen is dit iets moeilijker meten, omdat geluid een snelheid heeft van 343 m/s. Wat je bijvoorbeeld kan doen is op een gong slaan en tegelijkertijd een lamp even aanzetten. Iemand die bijvoorbeeld 500 m verder staat ziet vrijwel meteen het licht, maar het zal even duren voordat ook het geluid deze persoon bereikt. Door het tijdsverschil tussen het licht en het geluid te meten, kan de geluidsnelheid bepaald worden.

Er is ook nog een tweede formule om de geluidsnelheid te bepalen. Hiervoor hebben we het begrip golflengte (λ). Zoals het woord al zegt is dit letterlijk de lengte van een golf. Hieronder is de golflengte aangegeven bij zowel een golf in een touw als een geluidsgolf.

Kijk nog eens naar de bovenstaande animatie. Telkens als het blokje één trilling maakt en er dus één trillingstijd voorbij is gegaan, is de golf ook één golflengte opgeschoven. We kunnen de formule voor de snelheid dus ook herschrijven tot:

$$ v_{golf} = \frac{\lambda}{T} $$
Golfsnelheid (vgolf) meter per seconde (m/s)
Golflengte (λ) Meter (m)
Trillingstijd (T) seconde (s)


 Targets:
  • Zorg dat je de geluidsnelheid kan bepalen met de gebruikelijke formule voor de snelheid: vgolf=Δx/Δt.
  • Zorg dat je weet dat de snelheid van het geluid bij kamertemperatuur gelijk is aan 343 m/s
  • Zorg dat je de golflengte van een golf kan bepalen.
  • Zorg dat je kan rekenen met de formule vgolf=λ/T.

  1. Je ziet tijdens een hevige storm een bliksemflits. 8 seconden later hoor je pas de bijbehorende knal. Bereken hoe ver de bliksem van je vandaan was.
  2. Met behulp van echo kan men onderwater bepalen hoe diep de zeebodem is. Met stuurt aan de onderkant van een schip een geluidspuls naar beneden en wacht hoelang het duurt voordat de puls tegen de bodem reflecteert en terug komt bij het schip. Stel dat de echo er 0,59s over doet. Hoe diep is in dat geval de zeebodem (de snelheid van het geluid in zeewater is 1500 m/s).
  3. Een ridder klopt op een grote houten kasteeldeur. De deur is 20 cm dik. De geluidsnelheid in hout is 3900 m/s. Binnen bevindt zich 6 meter van de deur een andere ridder. Hoe lang heeft het geduurd voordat deze ridder het geluid kon horen?
  4. Ook door gesteenten kunnen golven voortbewegen. De snelheid van deze golven is 5000 m/s. Het zijn deze golven die voor aardbevingen zorgen. Stel dat het epicentrum 450 km van je vandaan ligt. Hoe lang dat het dan duren voordat de aardbeving je bereikt?
  5. In het wilde westen kwam het nog wel eens voor dat iemand zijn oor op de stalen trainrails legde om de trein van verre te horen aankomen. De geluidsnelheid in staal is 17x sneller dan de geluidsnelheid in de lucht. Hoe lang duurt het voordat het geluid van een trein op 5 km afstand hoorbaar is?
  6. Hieronder zie je een golf die is ontstaan in een touw. De afbeelding is 30x kleiner weergegeven dan ware grootte. De persoon die de golf maakt beweegt het touw op en neer met een frequentie van 0,4Hz. Bereken de golfsnelheid van de golf in het touw.
  7. Hieronder zie je een geluidsgolf in een onbekend gas. De afbeelding is 25x kleiner weergegeven dan ware grootte. De luidspreker produceert een toon van 150 Hz. Bereken de geluidsnelheid in dit gas.

Antwoorden

© 2016, Stephan P. Dinkgreve
Natuurkunde voor de middelbare school